Vroeger sloegen rocksterren je hele zaak kort en klein, en pakten ze behalve je dochter ook je vrouw. Je accepteerde dit, met een gelukzalige glimlach op je gezicht zelfs, omdat er zulke hemelse muziek gemaakt werd. Tegenwoordig is de muziek kut, waardoor artiesten nergens meer mee wegkomen. Hoe we in deze situatie zijn beland weet ik niet, het is verder onbelangrijk omdat we op de rand van een Derde Wereldoorlog balanceren.
In mijn jeugd, we hebben het dan over de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, was juist oorlog iets van vroeger. Bij een borreltje op een verjaardag vertelde opa van moederskant graag over die keer dat de moffen op hem schoten toen hij als puberjongen in de Hongerwinter op een Amsterdams plein een boom omzaagde om thuis de kachel te stoken.
Tijdens voetbalwedstrijden tegen Duitsland laaide de moffenhaat altijd weer even vrolijk op, het jaarlijkse Eurovisie Songfestival was daarentegen een moment waarop je jezelf gelukkig prees dat voormalige vijanden op het Europese continent slechts nog in liedvorm tegen elkaar streden.
Dit is sinds een week voorbij, de achtenzestigste editie van het Eurovisie Songfestival, met de finale op 11 mei 2024 in het Zweedse Malmö, verliep in een vijandige sfeer.
Hoe nu verder? Ik weet het eerlijk gezegd even niet. In mijn stad Utrecht beweeg ik mij behoedzaam over straat, beducht voor plotselinge verbale of fysieke aanvallen van door en door gefrustreerde medeburgers. ‘Nog een kleine zes weken tot de zonnewende’, houd ik mijzelf voor, daarna worden de dagen weer korter, hoewel er dan minder licht is om elkaar in de ogen te gunnen, kookt het bloed minder hard naarmate Kerst nadert.
Rond de feestdagen is het dan kortstondig vrede, vervolgens begint de hele kolerezooi weer opnieuw. ‘Kolerezooi’, dat woord gebruikte mijn opa – een rasechte Amsterdammer – zeer regelmatig.