Over de vrijheid van meningsuiting en de dikwijls onbewuste en goedbedoelde pogingen die te beknotten
Vorige week overleed de Deense cartoonist Kurt Westergaard. Hij werd bekend vanwege zijn tekening van een moslim met een bom in zijn tulband. Moslims zagen daar Mohammed in en daarom werd Westergaard met de dood bedreigd. Zo’n bedreiging was menens. Het jaar daarvoor was in Nederland Theo van Gogh vermoord, Salman Rusdhie moest toen al ruim zestien jaar vrezen voor zijn leven, Ayaan Hirshi Ali vluchtte naar Amerika en overal liep men op eieren om moslims niet boos te maken. Dat gebeurde toch, want tien jaar na de bedreiging van Kurt Westergaard werd een groot deel van de redactie van Charlie Hebdo vermoord en vorig jaar werd in Parijs de docent Samuel Paty onthoofd nadat hij de prenten van Westergaard en Charlie Hebdo had laten zien in een les over verdraagzaamheid.
Door dat alles staat de vrijheid van meningsuiting al jaren onder druk door gevoeligheden bij met name islamieten. De christelijke gemeenschap liet de jaren daarvoor van zich horen toen ze het boek ‘Nader tot u’ van Gerard Reve wilde verbieden en ze zich gegriefd voelde door boeken van Wolkers en ‘t Hart en een film als ‘Monty Python’s Life of Brian’.
Steeds was en is er een poging tot censuur en gelukkig waren er steeds mensen die tegen die censuur in opstand kwamen en komen. Hans Teeuwen deed dit deze week nog met een filmpje waarin hij van leer trok tegen het filmfonds dat bekend maakte meer te gaan sturen op diversiteit, representatie en ‘het echte verhaal’ in Nederlandse films. Het filmfonds gaat zich dus blijkbaar bemoeien met de inhoud van films en zette in een paar bijzinnen ook de gelauwerde regisseur Paul Verhoeven in een kwaad daglicht omdat hij een achterhaald idee zou hebben over identiteit en man-vrouwverhoudingen. Hij was geen goed voorbeeld meer van hoe het hoort. Allemaal opmerkingen die misschien goed bedoeld zijn, maar tegelijkertijd de vrijheid en creativiteit van de kunstenaar beperken. Blijkbaar moet alles in een mal passen en bepaalt een commissie van het filmfonds wie de goede zeden vertegenwoordigt en wat die goede zeden zijn.
Theo van Gogh trok in de jaren voordat hij werd afgeslacht ten strijde tegen dit soort goed bedoelde pogingen tot censuur. Toen in Amsterdam in 2001 het toneelstuk Aïsja, over de jonge vrouw van Mohammed, van een gemeenteraadslid moest worden aangepast – en uiteindelijk werd geschrapt – om geen moslims tegen het hoofd te stoten, zei hij dat niets of niemand voor hem mocht bepalen wat hij wel of niet mocht zien. Hij was voor radicale vrijheid van meningsuiting en expressie. Over eventuele gekwetstheid konden we in gesprek gaan en als we er niet uitkwamen moest de rechter maar een uitspraak doen, maar restricties vooraf waren volgens Van Gogh uit den boze. Hij hield een terecht pleidooi voor een open debat en tegen censuur.
Aan de vrijheid van meningsuiting kon en kan immers niet getornd worden. Iedere poging daartoe is een glijdende schaal. Hoe ingewikkeld dat is zagen we vorig jaar ook na de onthoofding van de docent Samuel Paty in Frankrijk. ‘In principe moet alles gezegd kunnen worden en onderschrijven wij de vrijheid van meningsuiting,’ zeiden imams na die aanslag in praatprogramma’s. ‘Maar we vragen ons wel af of het zo fatsoenlijk en verstandig is om alles te zeggen,’ kwam er dan achteraan. Bij de vrijheid van meningsuiting werd toch een ‘mits’, ‘maar’ of tenzij’ geplaatst.
Farid Azarkan, Tweede Kamerlid voor Denk, pleitte na de moord op Samuel Paty zelfs voor een verbod op godslastering. Het klinkt misschien nobel dat iemand een god, religie, seksuele voorkeur, culturele achtergrond of identiteit wil beschermen tegen beledigingen, maar zo’n verbod is glad ijs. Wat lasterlijk of beledigend is, is immers subjectief en iedereen kan altijd wel ergers door geraakt worden. Het is dus beter om mensen te trainen in zelfbescherming en relativering, dan dat je inlevert op de vrijheid alles te zeggen. Helaas is de vrijheid van meningsuiting daarmee ook altijd een recht om te beledigen. Dat is pijnlijk maar onvermijdelijk. Dat beledigen hoeft natuurlijk geen doel op zich zijn en het is te hopen dat mensen fatsoenlijk blijven en soms het vermogen hebben om te zwijgen, maar dit kan en mag niet opgelegd worden.
Bij iedere vorm van communicatie is er een zender en een ontvanger en de ontvanger is nauwelijks te beschermen tegen eventuele kwetsuren. De boodschap van een zender kan immers bij honderden ontvangers terechtkomen die de boodschap ieder op een eigen manier interpreteren. De ene ontvanger zal lachen, bij de ander raakt het aan nare herinneringen waardoor het boosheid of verdriet oproept, weer een ander krijgt associaties waardoor hij het gevoel krijgt voor schut te staan en er zullen ook een aantal mensen hun schouders ophalen omdat de boodschap helemaal niets in gang zet. Of je door iets geraakt wordt zegt dus vaak meer over jou dan over degene die iets zegt of over wat er werkelijk wordt gezegd. Een indruk komt immers niet door de bal die gegooid wordt, maar vooral door het materiaal dat door de bal geraakt wordt; een matras vangt de bal bijvoorbeeld op, een stenen muur kaatst de bal terug en in water zal de bal wellicht verdwijnen. Die verschillende effecten komen dan dus niet door de bal of de werper, maar vanuit de ontvanger.
Het lijkt dus onmogelijk om alle effecten bij alle verschillende mensen in kaart te brengen en daar de zender verantwoordelijk voor te houden. Dat brengt de zender in zo’n moeilijk parket dat hij of zij beter maar kan zwijgen. Overal ligt namelijk laster of belediging op de loer. Daarom kunnen we beter de zender vrij laten spreken en de ontvanger verantwoordelijk maken voor hoe hij of zij zich laat raken. Zo is dat bij wet geregeld, zo is dat zelfs verankerd in de grondwet. Eigenlijk om het volk te beschermen tegen de koning, maar inmiddels ook om het volk te beschermen tegen iedereen die meent de waarheid in pacht te hebben en daarmee denkt te kunnen bepalen wat er wel of niet gezegd mag worden.
De afgelopen jaren probeerden met name de moslims te sleutelen aan de kant van de zenders en ondertussen komt daar een zogenaamde woke-beweging – eerst een zelfgekozen geuzennaam en nu naar ik verneem een scheldwoord (terwijl ik alleen iets wil benoemen en niet wil schelden) – bij, die overal beledigingen, laster en vooral racisme en discriminatie menen te zien en horen en daarom ons hele vocabulaire onder de loep neemt en daar steeds meer woorden uit schrapt omdat ze koloniaal of impliciet racistisch of stigmatiserend zouden zijn.
En het gaat niet alleen om verboden woorden. De beweging kijkt kritisch naar volksfeesten, boeken, films, toneelstukken, reclames, speelgoed en zetten steeds vaker kunstenaars, kunstwerken of bijvoorbeeld attracties in een pretpark, weg als ‘fout’. Ze doen dat waarschijnlijk net als eerder de moslims en christenen met alle goede bedoelingen en met het idee dat zij echt het goede leven voor ogen hebben. Ik geloof echter dat de inquisitie vroeger ook oprecht dacht dat de wereld mooier zou zijn als iedereen katholiek zou worden en moslims denken vast ook dat er rust en vrede komt als iedereen zich wat meer aan de regels van de islam zou houden. Met al die overtuigingen en ideologieën lezen ze anderen wel de les en daarmee beperken ze – wellicht deels onbewust en onbedoeld – de vrijheid van meningsuiting en expressie.
Ik word daar niet heel vrolijk van. Ik heb een hoge standaard op gelijkheid en openheid en die is met deze oprukkende woke-beweging (opnieuw) in het geding. Deze mensen menen je voortdurend op je blinde vlekken te moeten wijzen, herhaaldelijk een college te moeten geven over racisme en de vernietigende kracht van taal en beelden en uit te moeten leggen wanneer iemand op welke moment iets wel of niet mag zeggen en welke woorden daarbij passend zijn of niet. Doordat ze daarmee eigenlijk de criteria bepalen waaraan een gesprek, een film, een boek of schilderij moet voldoen, is er al geen sprake meer van vrijheid en gelijkheid.
Als ik in mijn werk als docent op deze manier les zou geven – mezelf steeds als meerwetende partij presenteren en de studenten wijzen op hun blinde vlekken en gebrek aan kennis – zouden mijn studenten op den duur geen enkele initiatief meer durven tonen en steeds bangig wachten op mijn goedkeuring voor ze in actie komen. Ze zouden maar iets verkeerds zeggen of doen en daarmee per ongeluk in het verkeerde kamp belanden. Erg beklemmend en onderdrukkend allemaal. Een verkeerd woord of benadering zit in een klein hoekje bij deze beweging en dat haatcampagne die dan los kan komen is niet mals.
Zo’n machtsverhouding waarin steeds iemand je terechtwijst houdt mensen klein en zorgt er uiteindelijk voor dat ze geen plek meer durf in te nemen. Om dit te voorkomen ben ik erg alert op paternalisme en pik ik van niemand dat ze een bovenpositie pakken. Niet van Rutte, niet van De Jonge, niet van Grapperhaus, van Baudet, niet van een collega docent die ongevraagd kennis over studenten uitstort, niet van hulpverleners die boven een cliënt gaan staan omdat ze menen te weten hoe het leven geleefd moet worden en ook niet van kerken, moskeeën of ideologische groepering die hun leefregels aan anderen opdringen om iets te stichten wat in hun ogen een aards paradijs is. Het maakt dan dus niet uit of die inspiratie uit de Koran, de Bijbel, Het Rode Boekje of een ander geschrift komt. Open dialogen zijn prima, maar het is steeds vaker een monoloog over een eendimensionale kijk op de werkelijkheid.
Ik maak me zorgen over die monologen en aanverwante vormen van onderdrukking en ben alert op de macht en kracht van taal en vertogen. Ik hekel het als mensen mij in een antisemitisch vertoog trekken als ik over Israël schrijf, als mensen mij in de marxistische hoek zetten als ik het over ongelijkheid heb en het raakt me ook als ik in een racistisch licht gezet word omdat ik iets over een motie van politicus schrijf die toevallig vrouw en gekleurd is, zoals dat afgelopen week gebeurde toen ik iets schreef over de motie die Sylvana Simons indiende tegen het kabinet.
Ik schrijf al jaren kritische stukken over alles en iedereen en nu het iemand van kleur betreft gaat het ineens niet meer over de inhoud van mijn stuk , maar over mijn blinde vlekken waarmee ik anderen – in dit geval mevrouw Simons – tekort doe. Haar motie is blijkbaar ineens prima en ik zit vast in mijn achterhaalde witte-mannen-gedrag. Dat is enorm vreemd en pijnlijk.
Het is om gek van te worden en buiten die waanzin stemt het ook verdrietig. Overal lijken mensen te zijn die de publieke ruimte vullen met hun eigen overtuigingen en hun eigen agenda of dromen, waarmee ze anderen proberen te kneden, te vorm of te knechten. Ze spiegelen een beter leven voor, maar ontnemen mensen daarmee de vrijheid hun eigen leven vorm te geven, zich op een eigen manier te manifesteren en zelf te ervaren wat het effect is van wat zij in de wereld zetten.
Het is pijnlijk en jaloersmakend. Er zijn blijkbaar mensen die weten hoe het leven geleefd moet worden en die zonder twijfel anderen de weg kunnen wijzen en hen – compleet met taalgids en leefregels – een handleiding voor dit aardse bestaan durven te geven. Het komt op mij wat verheven en arrogant over. Mogelijk komt dat doordat het me dwarszit dat ik zelf zoveel zekerheid over het goede leven, en de daarbij passende cultuuruitingen, ontbeer. Ik heb blijkbaar nog een hoop te leren voordat ik een ander, onbedoeld en met goede bedoelingen, kan en durf te censureren. Het is te hopen dat ik nooit zover kom en de twijfel en de openheid kan blijven omarmen.