De eigenaar van een complex orgaan als de menselijke hersenen heeft het blijkbaar niet altijd voor het zeggen.
Vrouwen en mannen vanaf een jaar of vijfentwintig lijken het best in staat zich het perfect parfum aan te meten dat tussen ‘gezonde lijfreuk’ en een ‘ondersteunend geurtje’ ligt. Dat die grens dun is weet iedereen die zich wel eens in de reizende massa begeeft. Overdadig geurende pubers die hun onzekerheid verbloemen met veel teveel deo en shampoo, en niet begrijpen dat zij daardoor het tegenovergestelde effect bereiken, zijn daarvan een sprekend voorbeeld.
Deze week echter had ik geluk want er zweemde een dromerig contrasterende geur door de treincoupé. Een ongewoon aangename geur van verse frambozen vulde de gangpaden. Om mij heen spiedend naar de mogelijke bron zag ik enkel in smartphone en krant verdiepte reizigers, maar geen spoor van het begeerlijke fruit. Zou een der mede-passagiers zo’n subtiel parfum dragen? Voorzichtig monsterde mijn blik de overbuurvrouw, een jonge forens met een ietwat over-ambitieuze kledingstijl maar het ongezellige, nurkse gezicht kon onmogelijk draagster zijn van zo’n vrolijk, fruitig parfum. Zij was het ‘type’ niet, concludeerde mijn vooringenomen brein. Die conclusie overviel mij een beetje, Waarom zou zij immers niet de draagster van die heerlijke geur kunnen zijn? De eigenaar van een complex orgaan als de menselijke hersenen heeft het blijkbaar niet altijd voor het zeggen.
Inmiddels raasde de trein voort en leek geen van mijn medereizigers zich bewust van die hemelse, voor een muffe treincoupé zo a-typische geur. Het boek waarin ik was begonnen lag nu roerloos in mijn schoot en mijn reukzin was inmiddels een intense discussie met mijn smaakpapillen aangegaan. Ik watertandde zelfs een beetje. Zou ik bij het eerstvolgende station uitstappen en op zoek gaan naar de lokale groenteboer in de hoop en verwachting daar het kostelijke fruit aan te treffen? Het jaargetijde werkte niet echt mee, begin januari en een druilerige regen die op de ruiten in kleine stroompjes uiteen waaierde. Zou een goed restaurant dan soelaas bieden en mij om 11.00 ’s ochtends op een doordeweekse dag als deze de ineens zo felbegeerde frambozen kunnen serveren? De hele exercitie kwam mij als belachelijk voor én ik was natuurlijk gewoon onderweg naar een zakelijke afspraak.
‘Je neus achterna lopen’, dat heerlijke Hollandse gezegde dat altijd zo’n belofte had uitgedragen werd nu de gevaarlijke bron van twijfel. Moest ik nu werkelijk alles op alles zetten om die plotselinge frambozenbehoefte te bevredigen? Mijn gedachten zochten koortsachtig naar een alternatief. In de stationskiosk verkochten ze wellicht frambozensnoepjes dus ik zou natuurlijk even een tussenstop kunnen maken. De gedachte vervloog zo snel als ze gekomen was. Die knalharde roze snoepjes hadden in de verste verte niets met verse frambozen van doen, wat een onzin. Inmiddels had ik mijn eindstation bereikt, mijn boek kon ongelezen terug in de tas en ik verloor mijzelf in de massa. Op naar allerlei zakelijke besognes. Toch liet de geur mij de gehele dag niet meer los.
Waarom schrijf ik die schijnbaar triviale zaken eigenlijk op? Meester-stukjesschrijver Simon Carmiggelt formuleerde het eens treffend; ‘Mijn vulpen doet dag in dag uit zijn best want hij moet alles inventariseren. Als ik iets zie dat hij wil kopiëren dan krijgt ‘ie een erectie in mijn vest’.
O ja, dat was het.