Ondanks het feit dat enkele scholen in ons land inmiddels het voortouw hebben genomen om de mobieltjes uit de klaslokalen te weren, is er nog zeker geen sprake van een landelijke trend.
Elk begin van een les kent een standaard patroon: de leerlingen komen het lokaal binnen, gaan naar hun plaats en proberen nog wat tijd te rekken voordat ik met de les kan beginnen door hun WhatsApp bij te werken, nog wat selfies te schieten en te versturen of tegen elkaar te gamen. Ondertussen zet ik de te gebruiken materialen voor de nieuwe les klaar, pak de werkstukken uit de la of kast en deel deze uit. Wanneer ik wil beginnen en vervolgens zie dat een aantal mobieltjes de levensechte interactie tussen mij en de leerlingen belemmert, zet ik plan B in. Ze krijgen allemaal de keuze om hun telefoon in te leveren in de beruchte, gele telefoonbak óf het apparaatje in de tas op te bergen, met het risico dat wanneer ik ze er tijdens de les alsnog mee betrap, er een gepaste maatregel zal volgen. Dat werkt. We kunnen beginnen.
Sinds het CDA onlangs pleitte voor een algeheel verbod op mobiele telefoons op alle basis- en middelbare scholen, is de discussie hierover flink aangewakkerd. De partij vindt dat er een nationaal plan moet worden opgesteld waarin één lijn moet worden getrokken om de mobieltjes op scholen te verbieden. Ondanks het feit dat enkele scholen in ons land inmiddels het voortouw hebben genomen om de mobieltjes uit de klaslokalen te weren, is er nog zeker geen sprake van een landelijke trend. Een van de oorzaken hiervan is dat het ministerie nog geen stelling over de telefooncase wil innemen en de verantwoording, vooralsnog, bij de scholen zelf legt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar landelijk beleid er van bovenaf voor heeft gezorgd dat er inmiddels al jarenlang een telefoonverbod geldt op alle scholen.
De NOS schreef in 2018 al eens over maatregelen die enkele andere landen hadden getroffen om geen radicaal totaalverbod op te hoeven leggen. Zo hebben ze in Amerika op veel scholen ‘socialmediapauzes’ ingelast, waarbij de leerlingen twee of drie keer per dag de mogelijkheid hebben om hun updates te controleren en de diverse online sociale contacten bij te werken. In Finland houden sommige scholen daarentegen zogenaamde ‘wifi-vrije momenten’. Al is dat tegenwoordig natuurlijk ook weer makkelijk te omzeilen door gebruik te maken van een persoonlijke internetbundel. Van een totaalverbod zal in ons land waarschijnlijk geen sprake zijn op korte termijn. Daarvoor lopen we inmiddels, net als met enkele andere onderwijsproblemen, ruim achter de feiten aan. Het denken in oplossingen stagneert bij het uiten van het vertrouwen op de eigen digitale visies en aanpak van de scholen. Met als gevolg dat de impact van ons digitale leven inmiddels in meer of mindere mate onomkeerbaar en onafwendbaar lijkt te zijn.
Neem een onschuldig lijkend voorbeeld als de effectief te benutten lestijd. De paar minuten die ik per les kwijt ben met wachten totdat de telefoons zijn opgeruimd of in de gele telefoonbak zijn gelegd, lijken mee te vallen. Op jaarbasis (veertig lesweken) kom je per klas echter toch al gauw uit op zo’n tachtig on-effectieve minuten. Dat zijn bijna twee lesuren. En dan heb ik het in dit geval over een vak dat één lesuur per week op het lesprogramma staat. Misschien nog zorgelijker is de digitale afhankelijkheid die we hebben ontwikkeld. Zo zit de vijftienjarige Linn op het Alfrinkcollege in Deurne, waar ze sinds vier jaar een mobieltjesverbod hanteren. In Trouw vertelt ze dat ze het vooral een gemis vindt dat ze geen foto’s kan maken op school, waardoor ze later geen herinneringen heeft aan haar middelbareschooltijd. Verbouwereerd scroll ik eens door mijn fotobestanden op de telefoon. Zodoende kom ik al gauw tot de conclusie dat ik geen enkele herinnering heb aan mijn eigen middelbareschooltijd.