Het wordt tijd dat het hoger onderwijs aan echte internationalisering gaat doen in plaats van internationale marketing.
Minister Robbert Dijkgraaf wil paal en perk stellen aan de groei van het Engels als onderwijstaal in het Nederlands hoger onderwijs. Hij wil universiteiten en hogescholen verbieden in de bachelorfase meer dan een derde van het hele leerplan in die taal aan te bieden. De rest moet in het Nederlands. Daarover begint nu grote heisa te ontstaan. De bewindsman wordt verweten dat hij een provinciaaltje is met een beperkt denkraam, die de bijl aan de kwaliteit van het hoger onderwijs zet. Dijkgraaf jaagt goede docenten en studenten weg. Hij laat zijn oren hangen naar gevaarlijke populisten.
Engels als taal in het hoger onderwijs wordt in Nederland al meer dan zeventig jaar gebruikt. Aanvankelijk ging het om heel specifieke cursussen met een bijzondere invalshoek en vaak een specialistisch karakter. Daarom trokken zij internationaal belangstelling. Wat die Nederlanders aanboden, kon je elders niet zo gemakkelijk vinden. Een groot aantal van die opleidingen werd overigens in het leven geroepen om onafhankelijk geworden koloniën te helpen bij het vormen van eigen kaders en professionals. Ook hier ging het weer om vakgebieden waar Nederland in uitblonk. Uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking werden beurzen verstrekt aan aankomende professionals uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika op voorwaarde dat ze na het behalen van hun graad weer naar huis terugkeerden en dat hun werkgever daar hen weer in dienst nam.
Zo is het decennia lang gebleven tot – vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw – universiteiten en hogescholen steeds vaker in hun 'gewone' cursussen begonnen over te schakelen naar het Engels, althans wat daar in de ogen van de docenten voor doorging. Ook begonnen zij op grote schaal in het buitenland studenten te werven. Internationale marketing lag in de mond van dekanen en andere bestuurders bestorven. Dat moest ook wel want de bekostiging van instellingen voor hoger onderwijs hangt samen met het aantal studenten. Op universiteiten en hogescholen geldt sinds de omarming van het neoliberalisme het adagium: massa is kassa.
Als het commerciële bedrijven waren, was er niet zoveel aan de hand maar dat zijn ze niet. Universiteiten en hogescholen worden allemaal door de overheid in stand gehouden en grotendeels betaald om ervoor te zorgen dat Nederland wetenschappelijk en technologisch op peil blijft. Nu denken sommigen onder U: "Dat is lekker! Waar zijn al die buitenlandse studenten dan goed voor? Op mijn kosten zeker?" Dat is maar in betrekkelijke mate het geval. Studenten van buiten de EU betalen namelijk het volle pond en niet alleen collegegeld. Voor studenten uit lidstaten van de Europese Unie geldt dat niet. De landen onderling hebben afgesproken dat ze elkaars studenten financieel behandelen zoals die van henzelf. Kom je uit Duitsland of Kroatië, dan betaal je net zoveel als een Nederlandse student. Heb je een Chinees of Amerikaans paspoort, dan komt er een heel ándere rekening die de werkelijke kosten van jouw opleiding dekt. Zo wordt de Nederlandse belastingbetaler geheel ontzien.
Even in de herhaling: universiteiten en hogescholen zijn géén bedrijven. Het zijn openbare instellingen, bedoeld om de opbouw van de Nederlandse samenleving te dienen. Dat zal zeker niet lukken als zij zich van de buitenwereld isoleren. Dan blijf je automatisch achter. Daarom is internationale uitwisseling van docenten en studenten net als het deelnemen aan Europese en mondiale onderzoeksnetwerken van levensbelang.
Waarom zou je als instelling voor hoger onderwijs in Nederland dan een opleiding voor beginners, voor jonge mensen met een diploma van de middelbare school, waarom zou je zo'n opleiding internationaal aan de man brengen en in het Engels doceren? Wat is de toegevoegde waarde van zo'n opleiding? Waarom zouden studenten uit andere landen voor Tilburg moeten kiezen en niet voor Nottingham of welke andere beginnersopleiding dan ook in hun eigen land? Wat kopen zij daarvoor? En wat kopen wij daarvoor? Pas als op deze vragen een overtuigend antwoord kan worden gegeven, is er reden om zo'n opleiding in een andere taal dan de Nederlandse aan te bieden. Het volgende is hierbij essentieel. Je bedriegt je studenten als je één op één een bestaande opleiding in het Engels omzet want die is hoe dan ook gebaseerd op Nederlandse toestanden en het referentiekader van Nederlandse middelbare scholieren. Wie een internationale bachelor organiseert, zal uit moeten gaan van toestanden in de rest van de wereld en uiteenlopende referentiekaders. Anders word je opleiding ruk. Andere woorden zijn daar niet voor.
Als je internationale opleiding geen toegevoegde waarde biedt, schaad je alleen maar de reputatie van je eigen universiteit of hogeschool.
Het zou – resumerend - ook uit het oogpunt van bescherming van buitenlandse studenten, aanbeveling verdienen van universiteiten en hogescholen te eisen dat zij de toegevoegde waarde van een Engelstalige opleiding van te voren aantonen en bewijzen, bijvoorbeeld bij de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Dat is een onafhankelijke instantie die de kwaliteit van het hoger onderwijs bewaakt. Deze zou in ieder geval de kennis en kunde in huis moeten hebben om tot een eerlijk oordeel te komen.
Voor het overige is het met de internationalisering aan de Nederlandse instellingen droef gesteld. Tot in de jaren zeventig konden studenten in het hoger onderwijs wetenschappelijke publicaties in Engels, Frans én Duits zonder meer lezen. Dat werd ook van ze verwacht. Nu kun je alleen maar teksten in het Engels aanbieden. Dit betekent dat wetenschappelijke ontwikkelingen voor Nederlandse studenten verborgen blijven, tenzij ze worden opgepikt door Engelse en vooral Amerikaanse wetenschappelijke uitgeverijen, tijdschriften en websites. Vaak is bij de studenten van tegenwoordig zeker kennis aanwezig van andere vreemde talen dan Nederlands. Denk aan Hindi, Arabisch, Spaans en Portugees. Ik heb niet de indruk dat instellingen voor hoger onderwijs daar veel mee doen, gefocused als zij zijn op de Angelsaksische en dan met name Amerikaanse wetenschapsbeoefening.
Het wordt er niet beter op als het blijft wemelen van docenten die het verdommen Nederlands te leren omdat ze ten onrechte denken dat het met 26 miljoen sprekers een klein taaltje is. (Goed, toegegeven, vergeleken met Bengaals is dat niks). Dit doet denken aan een oude uitspraak, die – meen ik - in de negentiende eeuw klonk in het Belgische parlement: Le Flamand est une langue inutile. Enfin, ga nu maar eens kijken naar de bloeiende landschappen in de Borinage. Maar dit terzijde.
De laatste tijd horen we het argument dat allerlei topwetenschappers hun biezen pakken als zij verplicht worden Nederlands te leren. Nou, dan zal het met die genialiteit wel tegenvallen als zij niet in staat blijken de taal te leren van het gastland, dat hun salaris betaalt. Een schoonmaker krijgt geen verblijfsvergunning zonder een bepaald niveau van Nederlands. Als kennis van de nationale taal voor dat werk noodzakelijk is, dan geldt het zeker voor docenten.
Kortom: het wordt tijd dat de universiteiten en hogescholen eens aan échte internationalisering gaan en niet aan marketing van dertien in een dozijn-producten.
Voor het overige ben ik van mening dat het toeslagenschandaal niet uit de publieke aandacht mag verdwijnen en de affaire rond het Groninger aardgas evenmin.
Beluister Het Geheugenpaleis, de wekelijkse podcast van Han van der Horst en John Knieriem over politiek en geschiedenis. Nu: de nadagen van Mark Rutte vergeleken met die van andere Nederlandse premiers.