Het land is in oorlog. Vandaag is er geen tijd om les te krijgen.
Een nieuwe rugzak, nieuwe schoenen en een nieuw schooluniform. Het was begin augustus 1990, helemaal klaar voor mijn eerste schooldag.
Ik zag mijn vader heel onrustig de woonkamer binnenstormen en zonder iets te zeggen direct naar zijn kledingkast lopen om wat in te pakken. Mijn moeder rende hem achterna en ik, als nieuwsgierig oudste kind van 6 jaar, erachter aan. Ik hield me schuil achter een deur die op een kier open stond om te kunnen horen wat mijn ouders fluisterend met elkaar bespraken. Met moeite kon ik een aantal woorden opvangen. Oorlog…moet weg…lockdown…eten…water…opslag…dekens…thuis.
Ieder jongetje speelt wel eens oorlog. Ik ook. Dat deed ik met de jongens uit mijn buurt, maar een oorlog van grote mensen was nieuw voor mij.
Zoals iedere dag begon ons avondritueel met tv kijken. Er was maar één zender waar het hele land naar keek. Dat is wat je hebt in een dictatuur. Een zender, gecontroleerd door een regime dat bepaalt wat het volk mag horen en zien.
En zoals iedere dag moesten we eerst naar een toespraak kijken van de enige echte held en redder van het land. Saddam Hussein.
Hij vertelde dat wij gewonnen hadden en dat wij vanaf toen nog sterker zouden zijn. Maar de blikken in mijn vaders ogen en zijn gezichtsuitdrukking vertelden iets anders. Hij keek mijn moeder aan en daarna naar zijn horloge.
Het was eindelijk zo ver. Ik kon bijna niet slapen door de spanning. Ik werd wakker voordat mijn wekker afging. Vandaag was het zover. De eerste schooldag.
Met mijn nieuwe rugzak, nieuwe schoenen en schooluniform aan aangekomen op school. Regel nummer één: op het schoolplein wachten tot de directeur de dagelijkse toespraak houdt.
De eerste boodschap van de schooldirecteur was kort, direct en duidelijk. Het land is in oorlog. Vandaag is er geen tijd om les te krijgen. Vandaag graven jullie loopgraven.
En zo liep ik met mijn nieuwe rugzak, nieuwe schoenen en schooluniform, samen met de andere scholieren, achter een man aan die ons de weg wees naar de plek waar we moesten graven.
Na een wandeling van een paar minuten stopten we aan de voorkant van de school. Daar lagen een heleboel scheppen op een hoop. Ik pakte een schep en begon te graven op de aangewezen plek. Maar al heel snel werd ik moe en kreeg ik pijn aan mijn handen. De schep was te groot. Ik kreeg er geen grip op. Ik stopte met graven. De schooldirecteur zag dat en kwam naar me toe. ‘Blijf graven! Dit is de enige plek waar je straks kan schuilen als de school gebombardeerd wordt.’
Dat was mijn eerste schooldag. Na een week zat iedereen thuis opgesloten. Lockdown. Niemand mocht het huis verlaten. Alleen maar thuis klusjes doen om ons bezig te houden. Geen online scholing, geen alfabet leren, geen sommetjes maken. Niets. Alleen zorgen dat we iedere dag te eten en te drinken hadden. Geen koekjes, snoepjes, taartjes, chips of kauwgom. Alleen basisvoeding om ons in leven te kunnen houden. En klusjes zoals ramen plakken zodat het glas zich niet door de kamer zou verspreiden als er een bom in de wijk zou vallen. Klusjes zoals geïmproviseerde maskers ter bescherming tegen mosterdgas en ga zo door.
Ons avondritueel ging door zoals altijd. TV aan, toespraak aanhoren van de held en redder van het land, maar dit keer was er een toevoeging. Daar achteraan las de nieuwslezer een aantal geboortejaren voor. Ik vond het zo bijzonder. Is dit een felicitatie voor een verjaardag? De geboortejaren van mijn vader, mijn oudere neven en ooms werden ook genoemd. Ik kon niet wachten tot mijn geboortejaar ook genoemd zou worden. Later begreep ik het pas. Dit waren de jaren van de mannen die werden opgeroepen voor de dienstplicht. ‘Binnen 24 uur melden bij de dichtstbijzijnde kazerne, anders doodstraf.’
Het was heel stil in de kamer. Mijn vader stond op, liep naar de slaapkamer. Eventjes later kwam hij terug met een rugzak. Het was een militaire rugzak. Iets groter dan mijn nieuwe rugzak voor school.
Er gingen dagen voorbij zonder een bericht van mijn vader. De dagen werden weken en de weken werden maanden. Irak was in oorlog. Dit was inmiddels al duidelijk voor mij. Mijn moeder hoefde het niet uit te leggen, de bombardementen maakten het duidelijk.
Ons avondritueel breidde zich uit naar de hele dag. Onze held en redder vertelde ons iedere dag hoe Amerika ons kapot wil maken en hoe wij iedere dag de strijd aan het winnen zijn.
De dagelijks overvliegende Amerikaanse gevechtsvliegtuigen en bombardementen begonnen langzaamaan als normaal te klinken. Ik begon met mijn broertje een spelletje te spelen. Wij probeerden bij ieder geluid te raden welk soort vliegtuig het was, en of er een bomgeluid zou volgen.
Soms gingen de bombardementen ’s nachts door. Wakker schrikken, schuilen, stilte… ‘Leeft iedereen nog? Oké, kinderen, nu naar bed.’
De ramen waren taboe. Mijn broertje en ik mochten daar nooit in de buurt komen. Mijn moeder was bang voor glasscherven na een bombardement. Toen pas begreep ik waarom we het glas van alle ramen moesten afplakken. Bijna alle elektriciteitscentrales waren gebombardeerd. Dat betekende dat we maandenlang zonder elektriciteit zaten, en de donkere nachten moesten doorbrengen, zittend op de grond rondom een kaars. Maar we moesten ook wel zuinig doen met de kaarsen, want niemand wist hoelang deze lockdown zou duren. Die nachtmerrie duurde een eeuwigheid voor een jongetje van 6 jaar. Maar gelukkig kwam aan die nachtmerrie een einde.
Ik was wel verdrietig, omdat ik driekwart van mijn schooljaar had ‘’verloren’’, maar mijn vader troostte me 29 jaar geleden met de volgende woorden: ‘Lieverd, jij leeft nog, dat is al een winst! Laat de rest maar aan de tijd over, die zal het helen.’ En daarom geef ik graag iedereen die nu boos, verdrietig of teleurgesteld is dezelfde boodschap door: je leeft nog en aan deze nachtmerrie komt ook een eind.
Laat de rest maar aan de tijd over, die zal het helen.