Wij stellen ons het despootschap te rooskleurig voor.
Ik heb iets met Poetin, ik geef het eerlijk toe. Krankzinnig roekeloos natuurlijk om zoiets op te schrijven, straks pakt hij Oekraïne, Polen, Tsjechië, Zweden én Finland. Dan staat hier feitelijk: ik heb iets met Hitler, ik geef het eerlijk toe. Toch denk ik deze dagen vaak aan Vladimir, waarschijnlijk omdat hij zich op het hoogtepunt van zijn eenzaamheid bevindt.
Laat ik eerst onthullen waarom ik van mijn ventje houd. Het begon met een documentaire die de Amerikaanse regisseur Oliver Stone maakte. Ruim zes uur trok hij met de Kremlin-leider op, ze keken samen een James Bond-film en gingen naar het ijshockey. “Heeft u eigenlijk weleens een slechte dag?”, vroeg Stone terloops terwijl ze door zo’n met bladgoud versierde balzaal in het presidentiële paleis liepen.
“Haha, een slechte dag? Ik ben toch geen vrouw?”, grinnikte Ruslands sterke man. “Dit is nu precies waarom mensen in het Westen een hekel aan u hebben”, repliceerde Stone. “Och, ik bedoelde het niet kwaad”, schokschouderde de autocraat hierop verlegen. Menselijk vond ik dat, we bedoelen het uiteindelijk allemaal niet kwaad.
Bijna een kwart eeuw is Poetin nu dictator, de kans dat zijn volk hem zat is wordt per dag groter. Op YouTube stikt het van afrekeningen met uit de gratie geraakte alleenheersers, denk aan de onvast gefilmde beelden van Muammar Kadhafi’s laatste momenten, of aan het haastige showproces in een Roemeens klaslokaal waarna Nicolae en Elena Ceaușescu subiet de kogel kregen.
Klikt Vladimir in een zwak ogenblik weleens zo’n video aan? Waarschijnlijk niet, hij is immers een man. Anderzijds is het moeilijk voorstelbaar dat zulke taferelen nooit door zijn hoofd spoken. Wij stellen ons het despootschap te rooskleurig voor. In werkelijkheid staat de tiran onophoudelijk met zijn rug tegen de muur, kijkend in vooralsnog zwijgende geweerlopen van een monddood gemaakt volk.