Vanaf het begin van de missie in Uruzgan zette de Nederlandse regering te weinig militairen in. Dat blijkt uit het zogenoemde 'militair advies', een document dat Zembla in handen kreeg. Dick Berlijn, indertijd Commandant der Strijdkrachten (CDS) maakte zich zorgen. Den Haag wilde maximaal duizend militairen sturen, Berlijn wilde daar minstens honderd bji. Dat was, zo noteerde hij: ‘Noodzakelijk voor een verantwoorde uitvoering van de missie.’ Uiteindelijk varieerde het aantal uitgezonden militairen tussen de 1100 en 1400. Maar ook dat bleek te weinig, zeggen drie bij de missie betrokken oud-generaals in Zembla.
In 2006 stuurde het tweede kabinet Balkenende troepen en hulpverleners naar de Afghaanse provincie Uruzgan. Doel van de missie was om daar een stabiele overheid op te bouwen. Door het tekort aan manschappen konden de Nederlanders in Uruzgan minder vaak en minder ver patrouilleren dan de bedoeling was. Bovendien waren ze voor de beveiliging van essentiële transporten afhankelijk van een lokale warlord: Matiullah Khan. De machtigste krijgsheer van Uruzgan beschikte over een gewapende militie van naar schatting 2000 man. Daarmee bewaakte hij de belangrijkste verkeersader: de weg van het zuidelijke Kandahar naar Kamp Holland.
Oud-generaal Theo Vleugels erkent tegenover Zembla: ‘Ik had op dat moment geen alternatief. We hadden zelf de middelen niet.’ Volgens een rapport van het Amerikaans Congres ontving Matiullah 1500 tot 3000 dollar per truck voor zijn bescherming. Generaal b.d. Ton van Loon vertelt in Zembla dat konvooien werden aangevallen wanneer er niet betaald werd: “Er werd natuurlijk gesuggereerd dat de Taliban dan weer aanvallen uitvoerden op de konvooien, maar het is de vraag of dat zo is. Het zou zeer wel kunnen dat Matiullah dat zelf organiseerde. Er was wel een alternatief, maar met hoeveel mensen gingen we eigenlijk naar Uruzgan? Als je die weg zelf helemaal had willen beschermen dan kost dat heel veel menskracht en veel bloed.”
Missie in gevaar
Luitenant-Kolonel Mirjam Grandia is universitair docent Internationale Veiligheidsstudies aan de Defensie Academie en onderzocht de besluitvorming rond de Uruzgan-missie. Uit haar proefschrift blijkt dat het gestelde plafond van duizend man werd bedacht door de Defensiestaf. Door het aantal militairen laag te houden, anticipeerden de planners op mogelijke politieke tegenstand. Een deel van de Tweede Kamer wilde de NAVO-missie kunnen bestempelen als ‘wederopbouw’, dus hoe minder militairen, hoe beter, redeneerden de ambtenaren. Grandia keurt die overweging af. Defensie zou niet aan “de zuiverheid van het militair advies moeten tornen”, meent ze. “Als Defensie zelf al aan aantallen gaat schroeven, ga je je eigen missie in gevaar brengen.”
Oud-generaal Pieter Cobelens verklaart in Zembla dat een zuiver militair advies ‘gewoon niet bestaat’. Cobelens was destijds bij Defensie de chef van de planners die het plafond van duizend manschappen bedacht. Cobelens: “Je kunt niet je vingers in je oren doen als militair, door absoluut niet te willen begrijpen hoe de politiek in mekaar zit. Dan maak je verkeerde inschattingen.”
Zembla vroeg oud-minister van Defensie Henk Kamp om een reactie. Hij zegt dat hij ‘geen plafond heeft ingesteld’ en dat hij destijds akkoord is gegaan met het verzoek van Dick Berlijn voor honderd man extra, omdat hij dat ‘verstandig’ vond.
Oud-generaal Mart de Kruif was indertijd werkzaam op de directie Operaties van de landmacht. Hij wist het aantal manschappen met creatief rekenwerk wat op te krikken. “We waren voortdurend bezig om heel veel mensen op werkbezoek daarheen te sturen. Die waren operationeel echt nodig om de mensen die we daar op de grond hadden te kunnen laten functioneren.”
In een tweeluik onderzoekt Zembla de missie in Afghanistan. Deel 1: Oorlog in Uruzgan. Donderdag 31 maart, 20:25, NPO 2.