“Wie moet hiervan wakker liggen?” Tijdens één van mijn lezingen over hoe in Nederland stapje voor stapje een grootschalig gijzelingssysteem ontstond, praatten we al een tijdje in cirkels toen één van de deelnemers deze vraag stelde: “Wie moet hiervan wakker liggen?”
Wie had dit moeten voorkomen, wie had het moeten oplossen? Het antwoord is natuurlijk iedereen: de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, de uitvoeringsorganisaties, de opeenvolgende kabinetten en de ambtenaren.
Het systeem is juist zo ingedeeld dat de macht verdeeld is. Dat is de kracht, maar ook de zwakte van het systeem: als iedereen verantwoordelijk is, is niemand verantwoordelijk.
In gesprekken die ik voer met collega-ambtenaren over hoe we als ambtenarij schandalen kunnen voorkomen of oplossen komt vroeger of later altijd dit dode punt in de discussie. Defaitisme daalt neer. We stellen met elkaar mismoedig vast dat dit soort schandalen een product is van een systeem: een collectief actieprobleem dat ingebakken zit en niet op te lossen valt.
De opdracht voor ambtenaren is om zich te houden aan het primaat van de politiek, binnen de grenzen van de rechtstaat. Maar dat stukje na de komma is niet zo makkelijk van te voren te onderscheiden, dus komt het er vaak op neer dat men op de correctie van het systeem vertrouwt. Als we ergens over de schreef gaan zal via de rechter of politiek een correctie optreden.
Het is die houding die mede aan de wieg stond van het Groninger gasschandaal, het toeslagenschandaal en het gijzelingsschandaal. Als ambtenaren hadden besloten om racistische lijsten niet op te stellen, sneller informatie openbaar te maken, de Kamer juist te informeren, en belangrijke waarschuwingen van de Ombudsman en Raad van State niet te negeren, was veel burgers leed bespaard gebleven.
Ook de politiek was duidelijk: rijksambtenaren hebben zich teveel verscholen achter het primaat van de politiek. Sinds kort is er, op initiatief van Kamerlid Ulysse Ellian, een nieuwe ambtseed, waarin wordt benadrukt dat een ambtenaar werkt voor het algemeen belang van de samenleving. Het is helder: verschuilen achter de macht, achter het primaat van de politiek, is passé… toch?
Het is spannend, maar moed móet: als een minister iets wil wat discriminerend is, niet uitvoeren op grond van de ambtseed. Als de minister relevante informatie wil achterhouden die wel bekend is – toch publiceren op grond van art. 68 Grondwet. Als hoger in de lijn een belangrijk, maar politiek gevoelig dilemma, uit een beslisnota (die openbaar wordt gemaakt) wordt gehaald… protesteren.
Het is makkelijker gezegd dan gedaan.
Dus ik was blij met de essaybundel die uitkwam vorige maand: “De vierde macht: reflecties op een goede overheid.” Samengesteld door Anne-Marie Buis van programmadirectie Dialoog en Ethiek, het programma dat de opdracht heeft het ethisch vermogen in de Rijksoverheid te versterken.
Het zijn acht bijdragen van ‘bestuurders, filosofen en politieke denkers.’ De auteurs zijn heel verschillend, maar hun profiel wordt niet nader ingeleid of geduid. Hun denkwijzen worden naast elkaar gezet. Zo staat de bijdrage van de progressieve schrijver Ilja Leonard Pfeijffer naast de bijdrage van conservatieve Afshin Ellian. Die bijdragen staan bijna haaks op elkaar, van Pfeijffer aan het begin, en Ellian op het eind.
Pfeijffer zegt in zijn essay over de noodzaak van ambtelijk verzet dat Nederland is verworden tot een ‘ochlocratie’, een dictatuur van de publieke opinie. Als een democratie eenmaal op dit punt is beland, doen zich twee mogelijke scenario’s voor: ofwel de democratie wordt een autocratie ofwel ‘de falende democratie wordt gered door onverdiend en wonderbaarlijk goed bestuur’. Ambtenaren hebben de luxe om niet verkozen te hoeven worden, kunnen dus blijven letten op de lange termijn, tegenwicht bieden tegen politici die zich laten opjutten door de publieke opinie. Ambtenaren zouden de moed moeten hebben om zich te verzetten tegen de macht van de waan van de dag. Als zij het niet doen, wie dan wel?
Het voelt als een peptalk. Een steuntje in de rug voor ambtenaren in gewetensnood. Ook over de ambtenaren die protesteren en brieven sturen over de genocide in Gaza, vindt Pfeiffer ‘ongehoord moedig’.
Ik lees vol goede moed verder en kom dan, aan het einde van het boekje, aan bij de bijdrage van de Afshin Ellian, de vader van de eerder genoemde Ulysse Ellian. Een conservatieve stem, die regelmatig bij Christenen voor Israël aanschuift en een column heeft in de Telegraaf en EW.
Ellian kijkt heel anders tegen die ambtenaren in gewetensnood aan. Als het gaat over ambtelijke gehoorzaamheid, haalt hij Radbruch aan, die stelt dat zelfs ambtenaren die dienden in het nazi-Duitsland overheidsbesluiten niet aan eigen geweten, ratio of ideologie mochten toetsen. Een ambtenaar die een totalitaire staat dient, neemt op de koop toe dat hij misdadige besluiten gaat uitvoeren. Als een ambtenaar een democratie dient, kunnen ambtenaren intern hun mening duidelijk maken of – als het echt gaat om strafbare feiten – klokkenluider worden. Of beleid door de beugel kan, beoordeelt de Kamer en de rechter, niet de ambtenaar.
Terug in het hok dus. Geen basis om beleid dat de samenleving schaadt, maar niet evident strafbaar is, te voorkomen. Gewoon invoeren en laten corrigeren door het systeem. Een opdracht om een onderdeel van de democratie af te breken is niet strafbaar. Het schenden van art. 68 grondwet ook niet.
Dezelfde ambtenaren die Pfeijffer ‘ongehoord moedig’ vond, vindt Ellian ‘echt over een grens gaan’. Rest mij de vraag: wie heeft gelijk?
Door op die vraag geen antwoord te geven, wordt de moed die nodig is om uitvoering te geven aan de begrenzing door de rechtstaat, in de kiem gesmoord. Dat is ongelofelijk jammer. Ik doe met dit artikel geen recht aan alle wijze bijdragen en rijkdom die de essaybundel wel degelijk toevoegt aan de discussie. De bundel is zondermeer lezenswaardig. Het is een rijke verkenning, maar wel één die om een antwoord vraagt. Als het programma dat is opgericht om ambtenaren ethisch vermogen te verbeteren naar aanleiding van de toeslagenaffaire dat antwoord niet biedt, wie dan wel?