Wat heeft die historische gebeurtenis van 25 jaar geleden ons gebracht?
‘De uit de gemeenschapsband voortvloeiende gebondenheid van het individu vormt geen beperking van zijn vrijheid, maar is een onmisbare voorwaarde om die te verwezenlijken.’ Deze zin klinkt velen nu wat wezensvreemd in de oren. En weinigen zullen meteen doorhebben dat het gaat om een passage uit een beginselprogramma van de VVD; uit 1948.
Er is sindsdien veel veranderd. We beleven vrijheid tegenwoordig vooral individueel en in ons hoofd verbinden we het met begrippen als ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘onafhankelijkheid’. Op die manier beleefd is vrijheid de centrale waarde van onze liberale maatschappij geworden. Dat heeft vele oorzaken, maar een belangrijke rol daarin was weggelegd voor een historische gebeurtenis die op 9 november aanstaande precies 25 jaar geleden plaatsvond: de val van de Berlijnse muur.
De periode daarvoor, de Koude Oorlog, was voorgesteld als een strijd van de vrijheid, die het westerse kapitalisme bood, tegen de dictatuur van de grote communistische vijand die een collectief systeem van gelijkheid voorstond. En het was duidelijk dat dat daar tot veel slechtere levensomstandigheden had geleid dan die in het vrije Westen. De val van de muur in 1989 werd daarom gezien als het bewijs voor de superioriteit van de vrijheid die dat westerse kapitalisme bood.
Vrijheidspropaganda
Dat beeld is begrijpelijk, maar toch misleidend. De westerse wereld werd in die tijd namelijk niet zozeer gekenmerkt door de vrijheid die er heerste op het gebied van bijvoorbeeld de meningsuiting of de markt, maar door een continue zoektocht naar een balans tussen die vrijheid en gelijkheid en broederschap. Dat resulteerde toen bijvoorbeeld in de verzorgingsstaat waarin de vrije markt werd gecombineerd met herverdeling via een progressief belastingstelsel, een minimumloon, sociale zekerheid en collectieve pensioenregelingen en verzekeringen. Die drie waarden als kern van onze westerse democratieën gaan terug op een gebeurtenis die precies tweehonderd jaar voor de val van de muur plaatsvond, toen de bestorming van de Bastille de Franse Revolutie inluidde.
Maar omdat we zijn gaan geloven in onze eigen vrijheidspropaganda, is het denken in termen van gelijkheid en het collectief sinds de val van de muur meer en meer naar de achtergrond verdwenen. Daarna brak een tijd aan waarin Francis Fukuyama veel roem kon oogsten met zijn aankondiging van het einde van de geschiedenis, omdat er geen alternatief meer zou zijn voor het individualistische liberalisme. In dezelfde context kreeg de wiskundige John Nash in 1994 de Nobelprijs voor de economie voor zijn Nash-equilibrium. Dat model liet zien dat als individuen allemaal hun eigenbelang nastreven en daarbij over voldoende kennis beschikken over welk eigenbelang anderen nastreven, er altijd een evenwicht is, waarin al die belangen perfect in balans zijn. Ondanks dat beiden inmiddels grote vraagtekens hebben gezet bij hun eigen beweringen, of ze in het geval van Nash ronduit verwerpen, zijn die ideeën wijdverspreid geraakt. Zozeer dat in die jaren de meeste Europese Sociaal Democraten besloten hun ideologische veren af te werpen en zich te tooien met een deel van de veren van de liberalen.
Competitieve ‘idoten’
Zo is competitie steeds meer het toverwoord geworden. Competitie op de markt, van bedrijven en individuen. Maar ook competitie om aandacht, status en voorrang. Met het primaat van deze manier van denken over vrijheid zijn we iets wezenlijks kwijtgeraakt.
Democratie vraagt namelijk dat we als individuen dingen doen en laten voor de gemeenschap en daarbij is betrokkenheid bij die gemeenschap, oftewel broederschap, onontbeerlijk. En je voelt nu eenmaal veel minder makkelijk betrokkenheid bij je concurrent, dan bij degene met wie je samenleeft en werkt. Allerlei psychologisch onderzoek laat bovendien zien dat die betrokkenheid alleen kan bestaan als de leden elkaar als gelijkwaardig zien. In die zin vormen vrijheid, gelijkheid en broederschap als het ware een drie-eenheid van de democratie.
De oude Grieken krijgen vaak de credits als de grondleggers van onze individualistische westerse cultuur. Maar toen zij in de vierde en vijfde eeuw voor Christus de basis legden voor onze huidige democratie, bedoelden zij niet dat het goed was om als individu de gemeenschap links te laten liggen. Het werd juist als een plicht gezien om je als vrije burger met de gemeenschap te bemoeien. Alleen iemand die zich met anderen, de groep, de samenleving als geheel bezighield was een redelijk wezen.
Deed je dat niet en was je alleen met je eigen zaken (to idion) bezig, dan werd je gezien als een onderontwikkeld mens, eigenlijk geen echt mens. Zij waren ‘idiotès’, waarvan ons woord idioot is afgeleid. En idioten verloren op den duur hun burgerrechten en daarmee hun vrijheid.
Het wordt tijd dat we ons met zijn allen wat minder als idioot gaan gedragen en ons denken over vrijheid weer meer in balans brengen met die onmisbare begrippen gelijkheid en broederschap.
Van Maarten van den Heuvel verscheen onlangs het boek Vrijheid, gelijkheid, broederschap. Oude waarden in nieuwe tijden. Volg Maarten van den Heuvel ook op Twitter