Dit creëert een situatie waarin niet alleen de strijdende partijen, maar ook de gewone burgers het slachtoffer zijn van de gevolgen van deze machtsstrijd.
Geen enkele bescherming zal het leger bieden, noch zullen de Janjaweed (Rapid Support Forces) genade kennen. Dit schreeuwen de burgers in de centrale en westelijke regio’s van Soedan. Wat begon als een machtsstrijd tussen de legertop van Soedan en de Janjaweed-militie op 13 april 2023, dreigt nu te ontaarden in een oorlog tussen stammen.
Om te begrijpen waarom dit conflict de kenmerken van een oorlog in de Congolese stijl aanneemt, is het noodzakelijk om de geschiedenis van het Soedanese leger en de Janjaweed (Rapid Support Forces) te onderzoeken.
De eerste burgeroorlog in Soedan, die duurde van 1955 tot 1972, begon met de opstand van een legerbataljon dat later de Anyanya-beweging vormde. Deze beweging bestond voornamelijk uit mensen uit Equatoria in Zuid-Soedan. Het Soedanese leger vormde later milities die vochten tegen de Anyanya-beweging, die grotendeels werd gesteund door de Nilotische stammen (Dinka, Nuer en Shilluk).
De tweede burgeroorlog, die plaatsvond tussen 1983 en 2005, begon met een opstand in de stad Bor door het 105e Bataljon. Dit bataljon sloot zich aan bij de Sudan People's Liberation Movement (SPLM), onder leiding van de inmiddels overleden Dr. John Garang. Het leger vormde ook troepen die de bevriende strijdkrachten van de bevolking van Equatoria vertegenwoordigden, geleid door generaal-majoor Azaya Paul, en deze troepen bestonden voornamelijk uit Nilotische stammen.
Daarnaast gebruikte het leger de Baggara-Arabieren, die de grens tussen Darfur en Kordofan scheidden van Zuid-Soedan, tegen de krachten van de Volksbeweging in die regio, bekend als de Marahil-strijdkrachten. In 2003, toen de oorlog in Darfur officieel uitbrak, zette het leger Arabische milities in tegen de Soedanese Bevrijdingsbeweging en de Beweging voor Rechtvaardigheid en Gelijkheid, waarmee ze de Arabische milities tegen de Afrikaanse groepen in Darfur positioneerden.
Het leger gebruikte ook de Baggara-Arabieren in twee fasen tegen de Nuba. De eerste fase vond plaats voordat Soedan zich scheidde, toen de Volksbeweging in het Nuba-gebergte onder leiding stond van Yusuf Kuwa Makki. De tweede fase kwam na de scheiding, toen de Volksbeweging zich onder leiding van Abdel Aziz Adam Al-Hilu bij het Noorden voegde.
Met de uitbraak van de oorlog op 15 april, die in feite een opstand van de Baggara-Arabieren tegen het centrale gezag betekende, zette het leger de Zarqa-militie (de gewapende bewegingen van Dar Fawri) in tegen de Baggara-Arabieren, die de ruggengraat van de Janjaweed (Rapid Support Forces) vormden. Het leger heeft ook de Popular Defense Forces opgericht, die zijn ontstaan uit het islamitische regime in Soedan. Deze groepen waren veel capabeler en loyaal aan de islamitische beweging, zoals de Al-Baraa bin Malik Brigade en de veiligheids- en inlichtingendiensten.
De Janjaweed (Rapid Support Forces) zijn voortgekomen uit de Al-Marahil-strijdkrachten, die oorspronkelijk onder het commando stonden van generaal-majoor Fadlallah Barma Nasser en zijn opvolger, Sayyed Al-Sadiq Al-Mahdi. De bewapening van de Marahil-troepen met middellange oorlogsuitrusting om legerconvooien te beschermen, heeft het machtsevenwicht in Zuid-Darfur verstoord en traditionele conflicten tussen Arabische en Afrikaanse bevolkingsgroepen aangewakkerd.
De Janjaweed gebruikten hun wapens om deze conflicten te beslechten en werden na verloop van tijd omgevormd van een strijdmacht die verbonden was aan de Grenswachteenheid tot een onafhankelijke militaire macht, die constitutioneel werd erkend.
De huidige werkwijze van de Janjaweed vertoont veel overeenkomsten met die van het leger. Beide partijen zetten stammen en groeperingen tegen elkaar op, vaak onder het motto dat zij tot minderheden behoren en daarom steun verdienen in deze oorlog. Dit doet denken aan de Congolese oorlog, die begon als een machtsstrijd tussen verschillende groepen en al snel escaleerde tot een bredere strijd tussen stammen. De rol van externe actoren, zoals buurlanden die rebellenbewegingen steunen, heeft de situatie in Congo alleen maar verergerd, en het is niet ondenkbaar dat soortgelijke invloeden ook in Soedan aanwezig zijn.
In Congo leidde de oorlog tot massale ontheemding en een humanitaire crisis van ongekende proporties. In Soedan zien we een soortgelijk patroon ontstaan, waar de burgerbevolking ook het slachtoffer is van geweld, ontheemding en een gebrek aan basisvoorzieningen. Dit creëert een situatie waarin niet alleen de strijdende partijen, maar ook de gewone burgers het slachtoffer zijn van de gevolgen van deze machtsstrijd.
De genocide in de Congolese oorlog, waarbij duizenden onschuldige levens verloren gingen, biedt een waarschuwing voor wat er kan gebeuren in Soedan als de situatie verder escaleert. De etnische profilering die zowel door het leger als de Janjaweed wordt toegepast, herinnert ons aan de genocidale praktijken die in Congo plaatsvonden. Als beide partijen doorgaan met deze strategieën, kunnen we vrezen voor een soortgelijke catastrofe in Soedan.
Tot slot, de gevolgen van de Congolese oorlog reikten verder dan de landsgrenzen, met regionale instabiliteit en een domino-effect op buurlanden. Dit kan ook waar zijn voor Soedan, waar de gevolgen van een langdurig conflict niet alleen de interne situatie beïnvloeden, maar ook de veiligheid en stabiliteit van de hele regio in gevaar kunnen brengen.
Het resultaat hiervan zal een oorlog van allen tegen allen zijn. Naar mijn mening is dit een nog ergere genocide dan die in Congo, waar twee stammen tegen elkaar vochten."