Wat Tommy Wieringa in een interview met de Volkskrant te melden heeft, laat zich misschien nog wel het beste beschrijven als een parafrase van het nieuwrechtse vertoog over migratie in diarreevorm
Als onze culturele verbeelding doorgaans ergens raad mee weet, dan is het met het kwaad. In films, boeken, series en op het toneel zijn mensen die vreselijke dingen doen morbide psychopaten, doortrapte sadisten of gewoon bovenmenselijke duivels. De geschiedenis leert echter dat het gruwelijkste leed doorgaans niet veroorzaakt wordt door mensen die intrinsiek slecht zijn, maar door mensen die geloven dat ze geen andere keus hebben. Stalin beschouwde zijn Siberische kampen als historisch noodzakelijk. Rudolf Höß, de commandant van Auschwitz, heeft laten optekenen dat veel van zijn ondergeschikten moeite hadden met wat ze deden. Hij wist ze te motiveren door ze er aan te herinneren dat de Duitse natie alleen kon overleven als alle Joden zouden zijn vermoord. Er zat niets anders op, zo redeneerde Höß.
Maar we hoeven niet eens naar de monstruositeiten uit het verleden te kijken om te begrijpen hoeveel leed realisme veroorzaken kan. De meeste mensen die voor een grotere organisatie werken zullen vertrouwd zijn met een redenering als ‘gezien de omstandigheden zit er niets anders op dan …’, waarna er doorgaans een harteloos besluit wordt genomen. Ook in de persoonlijke sfeer zal bijna iedereen wel eens meegemaakt hebben hoe een hart gebroken werd door met een zinsnede als: ‘Ik zou ook graag willen dat het anders was, lieverd, maar we moeten realistisch zijn.’
Wat ís realisme? Veel mensen zullen die vraag beantwoorden met: je geen illusies maken, denken binnen het haalbare. Voor de Duitse filosoof en socioloog Theodor W. Adorno is het echter precies omgekeerd. Een realist is voor hem iemand die weigert na te denken over de manier waarop de context waarin zij of hij ageert tot stand is gekomen. Die context geldt voor de realist als gegeven, onveranderlijk, als natuurlijk zelfs. Dat de context bepaald is door ideologische vooronderstelingen, daarover wil een realist niet nadenken. Sterker nog: door de context als natuurlijk te beschouwen, versluiert een realist die ideologische vooronderstellingen.
Ik moest aan Adorno denken toen ik op de valreep van 2017 in de Volkskrant een interview met Tommy Wieringa las. Wat Wieringa in dit interview te melden heeft, laat zich misschien nog wel het beste beschrijven als een parafrase van het nieuwrechtse vertoog over migratie in diarreevorm. Samenhang, causaliteit, thematische ordening – het valt allemaal niet in Wieringa’s verhaal te ontdekken, maar alle gemeenplaatsen komen langs: ‘bevolkingsexplosie in Afrika’, ‘jihadisme’, ‘bedreigde Europese waarden’ en ga zo maar door. Ook heeft Tommy ‘vriendinnen’ die niet meer ‘prettig’ door Amsterdam kunnen fietsen, vanwege ‘de nieuwkomers’.
Wat me intrigeerde aan Wieringa’s verhaal, is zijn bekering tot het realisme – een ‘hinderlijk soort realisme’, zoals hij zelf zegt, dat hem ‘bekropen’ heeft, maar: ‘het kan niet anders’. Wieringa presenteert het zelf als een originele ommezwaai maar wat hij feitelijk doet, is aansluiting zoeken bij het nieuwrechtse idee dat dichte grenzen een kwestie van realiteitszin zijn. Ga ze allemaal maar af, de Duks, de Niemöllers, de Wilders, de Baudets, de Sommers maar ook de Bolkesteinen en de Femke Halsema’s – allemaal doen ze het voorkomen alsof hun pleidooi voor dichte grenzen een kwestie van realisme is, terwijl alle andere ideeën over migratie ijdele illusies zouden zijn. Wieringa’s interview werd dan ook door nieuw rechts gretig onthaald als getuige van een aankomst in de realiteit.
Op het realisme van nieuw rechts valt natuurlijk heel wat af te dingen. De buitengrenzen van de EU zijn feitelijk al afgesloten, en wel door een miljoenen verslindend militair apparaat dat doet waar militaire apparaten goed in zijn: humanitaire rampen veroorzaken. Om vluchtelingen tegen te houden, doen onze politieke elites zaken met regimes die zo instabiel en gruwelijk zijn dat ze alleen maar grotere vluchtelingenstromen veroorzaken. Wie zich oprecht zorgen maakt over terroristische aanslagen, zou bovendien zo realistisch moeten zijn om te zien dat zakendoen met dit soort regimes de voedingsbodem voor haat jegens het Westen is.
Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan, maar er is een probleem met een wedstrijdje doen wie de betere realist is. Het wordt namelijk altijd gewonnen door degene wiens argumenten het beste bij de context aansluiten waarin het debat gevoerd wordt. En de context waarin het debat over vluchtelingen gevoerd wordt, is momenteel rechts. Vrijwel elke opiniemaker gaat al dan niet bewust uit van een ‘beschaafd’ en ‘ontwikkeld’ Europa dat tegenover een ‘onbeschaafd’ en ‘onderontwikkeld’ Afrika staat. Ook neemt vrijwel elke commentator aan dat het kapitalisme het enige economische systeem is dat onze wereld draaiende kan houden, waardoor de uitbuiting van grondstoffen en arbeidskracht in landen waar migranten vandaan komen buiten de discussie blijft.
Het zijn dit soort ideologische vooronderstellingen die maken dat Wieringa een op handen zijnde ‘bevolkingsexplosie’ in ‘Afrika’ zonder meer als gevaar voor Europa kan zien. Het zijn dit soort ideologische vooronderstellingen die maken dat Wieringa het over conflicten over drinkwater kan hebben zonder te wijzen op de funeste rol die Europese bedrijven bij die conflicten spelen. Het zijn dit soort ideologische vooronderstellingen die maken Wieringa’s pleidooi voor dichte grenzen voor realistisch kan doorgaan.
Het gaat hier niet alleen om een probleem van het publieke debat. Wieringa zoekt in zijn werk nadrukkelijk aansluiting bij een in Nederland zeer hoog aangeschreven literaire traditie waarin elke vorm van progressieve ambitie, elk streven naar politieke verandering, elk utopisch verlangen consequent als gevaarlijk wensdenken wordt ontmaskerd. Parallel daaraan maakt deze traditie ook elk formeel experiment verdacht: alleen de klassieke roman vermag iets over de werkelijkheid te zeggen, zo de veronderstelling. Deze traditie wortelt in het werk van prominente schrijvers als Nescio en W.F. Hermans. De momentane vaandeldrager is uiteraard Arnon Grunberg, de bijkans Noord-Koreaans bejubelde bard van het Hollandse status-quo. De dominantie van deze realistische traditie is één van de oorzaken dat de Nederlandse literatuur zo ondraaglijk wit, mannelijk en conservatief is en maar al te vaak een verstikkend gebrek aan fantasie aan de dag legt.
Juist fantasie is in onze tijd zo hard nodig, als zuurstofrijke lucht die door een opengezet raam binnen kan stromen. Een frisse culturele verbeelding zal ons doen kunnen laten breken met de ideologische vooronderstellingen die nu het publieke debat domineren. Het zal het alom gepropageerde realisme ontbloten als wat het is: geen pragmatische buiging voor de realiteit, maar een amalgaan van politieke keuzes. Lukt ons dat niet, dan gaat we de geschiedenis in als het zoveelste voorbeeld van een samenleving die haar onmenselijkheid goedpraatte door te stellen dat er niets anders opzat.