Zodra iemand in de koloniale tijd niet onderdanig was werd hij gestraft, zo niet met de dood dan met zweepslagen of door hem verder als lijfeigene te gebruiken of door langdurige gevangenisstraf.
Op zoek naar iets heel anders stuitte ik vandaag hierop, interessant voor iedereen die niet zo veel snapt van de positie van de Indische Nederlander in de kolonie Nederlands-Indië, en niet zo goed begrijpt wat er bedoeld wordt met ‘koloniale dictatuur’.
Bijvoorbeeld… Ik las in een interview in het NRC van woensdag 12 mei 2021 dat een 27-jarige acteur die meespeelde in de film De Oost (een film die ik hierbij wil aanraden voor iedereen die een voorbeeld wil van hoe oorlog het slechtste in de mens naar boven brengt) opmerkte dat geschiedenis op de middelbare school niet zijn favoriete vak was. Dat hoeft ook niet als je later wil acteren, en als topacteur _dat bewijst de film_ bereidde hij zich intensief voor door met veteranen te spreken. Bovendien ontdekte hij ‘dat zijn overgrootvader decennialang in Indonesië had gewoond; hij was rond de vorige eeuwwisseling administrateur op een suikerplantage in Soerabaja’ en ik citeer hem: ‘Het is raar om foto’s te zien uit die tijd. Je ziet hoe onderdanig de lokale bevolking zich opstelde tegenover de Nederlanders’.
Door hier het woord ‘onderdanig’ te gebruiken ga je voorbij aan de gevolgen van een koloniale dictatuur en de dreiging die ervan uitgaat als de lokale bevolking of kritische andere bewoners van de desbetreffende kolonie de gezagvoerders niet gehoorzaamden. Je legt door gebruik van het woord ‘onderdanig’ onterecht de verantwoordelijkheid bij de lokale bevolking.
Een willekeurig stukje tekst _zoals ik hieronder citeer_ licht nog niet een millimeter van de sluier op, maar is een van de honderden voorbeelden die ik zou kunnen geven van wat koloniale dictatuur inhoudt.
Je bent een fantastisch acteur, Martijn Lakemeier en de film De Oost is erg spannend, maar wat er op de middelbare school gezegd werd over de toen zo genoemde ‘inlanders’ (en wat witte mensen die in de kolonie prettig geleefd hebben eeuwenlang over de lokale bevolking zeiden) was een manier om wat fout was goed te praten. Men zei bijvoorbeeld ook, zelfs in de jaren tachtig, negentig nog vaak tegen mij als ik een lezing gaf naar aanleiding van mijn boeken en documentaire van 1983: ‘Een inlander was tevreden met een kommetje rijst, meer hoefde hij niet, en hij was onderdanig aan de Nederlander, hij boog voor ons, de bevolking was blij met ons’…
Sinds mijn eerste bezoek aan Indonesië in 1977 had ik _dankzij bijzondere Indonesische vrienden van Javaanse afkomst_ al een stuk of twintig ex-vrijheidsstrijders uitgebreid gesproken in de Indonesische Republiek die mij veel konden vertellen over de koloniale tijd, de Japanse bezetting en de revolutietijd. En nee, ze waren niet onderdanig, ze waren altijd op hun hoede, want een kritische houding werd niet geduld. Het werd door het koloniale bewind niet gewaardeerd als zij zich ‘gelijkwaardig’ gedroegen of wilden gedragen of als ze als student alleen nog maar iets kritisch zouden willen schrijven, laat staan publiceren. Tijdens de Japanse bezetting ontstond er een bewustwording bij de lokale bevolking dat een landje als Nederland, dat niets had in te brengen tegen de Japanners, ook niet in staat zou zijn om een gezamenlijk verzet van de lokale bevolking tegen te houden, en dankzij dat besef lieten ze hun gespeelde onderdanigheid los.
Gebruik dus voortaan het woord ‘onderdanig’ alsjeblieft niet meer in deze context want dat cliché klopt niet.
Zodra iemand in de koloniale tijd niet onderdanig was werd hij gestraft, zo niet met de dood dan met zweepslagen of door hem verder als lijfeigene te gebruiken of door langdurige gevangenisstraf.
Hieronder dus zomaar een stukje tekst dat ik, op zoek naar informatie over het aantal spelveranderingen dat we in het Nederlands al hebben doorgemaakt, tegenkwam. En niet omdat het de koloniale tijd blootlegt, want als je echt wil kun je al veel lectuur en literatuur vinden _zowel uit Indonesië als uit ons eigen land, en ook Britse, Amerikaanse, Franse geschriften_ die blootleggen met hoeveel structureel geweld de kolonie tot stand kwam en in stand werd gehouden; er is echt heel veel informatie die kan weerleggen dat de lokale bevolking 400 jaar onderdanig was. Maar ik kwam dit onderstaande zojuist toevallig tegen, en het maakt tevens duidelijk dat de Indo-Europeaan evenmin als gelijkwaardig werd gezien. Vaak denk ik dat ik wel genoeg heb opgemerkt sinds 1983 over de kolonie en alles wat eraan vastzat en vastzit, en dat er nu veel jongere mensen zijn die het stokje moeten overnemen en een goed voorbeeld van zo iemand die als historicus met haar columns aan de weg timmert is bijvoorbeeld Lara Nuberg, en een tijdschrift als Moesson (oprichter Tjalie Robinson) probeert al sinds de jaren vijftig het gevoel van eigenwaarde van de Indo-Europeaan op te vijzelen. Lara Nuberg laat op haar tijdlijn van Facebook zien dat ze zich miskend voelt als historicus en als maker als er in de media steeds maar gedaan wordt alsof alleen een witte Belg op het idee komt om een _schitterend belangrijk_ boek als Revolusi te schrijven waarin de praktijken van Nederland ten aanzien van de Indonesische bevolking worden onthuld. En dat hij dan ook nog via de diverse andere media de ruimte krijgt alsof alleen een witte Belg daartoe in staat is en zij al jaren eerder vergeefs bij dezelfde instanties heeft aangeklopt met misschien nog wel betere voorstellen over dat onderwerp.
Ja, de Indo voelt zich gefrustreerd. De oude Indo’s, die dachten dat ze voor de koningin streden, en hun nageslacht eveneens, deels uit schaamte omdat ze de verhalen van ouders en grootouders niet hebben willen aanhoren in hun behoefte zich aan te passen aan dit land en omdat zij zich vaak pas na hun dood hebben verdiept in die koloniale en postkoloniale geschiedenis. Of omdat ze door het ontbreken van een wit netwerk niet worden gehoord en merken dat anderen die daarover iets te vertellen hebben met groot gemak een oor vinden.
Al in 1979 ben ik begonnen met pogingen die geschiedenis op papier en op celluloid bloot te leggen, en aanvankelijk vergeefs. Alleen al de publicatie van mijn eerste jeugdboek (1981) ging niet over rozen, omdat de uitgever dacht dat ik door het schrijven van een Indisch boek daarna als auteur nooit meer serieus genomen zou worden. Mijn redacteur vreesde _en dat het een terechte bezorgdheid was begreep ik pas later_ dat ik na een Indisch boek zou worden ingedeeld onder de Indo-Europese schrijvers en aan dat stempel zat niet alleen een plafond maar zo’n typering had ook zijmuren, ik zou in een fuik terechtkomen. Je bent als Indo-Europeaan nu eenmaal niet meer een gewone Nederlander. Om die reden koos ik voor mijn volwassen romandebuut de titel Geen gewoon Indisch meisje. Mocht het niet meteen duidelijk zijn: ‘gewoon’ verwees naar de positie in de koloniale tijd waar een ‘Indo’ zijn plek kende en vanzelfsprekend onderdanig was naar de witte koloniaal en zich verbeeldde boven de oorspronkelijke (niet met Europees bloed vermengde) bevolking te staan; de toevoeging van ‘geen’ staat voor het verzet tegen dat koloniale trapjesdenken dat helaas ook uit de huidige Nederlandse samenleving nog niet verdwenen is. In interviews legde ik uit dat die titel vanwege de zelfspot was, want alleen met zelfspot hou je jezelf overeind wanneer de buitenwereld je wil vastpinnen. In Indonesië, in gesprek met zowel mannelijke als vrouwelijke ex-vrijheidsstrijders werd ik vooral erg blij met hun zelfspot over de koloniale periode. Wat heb ik van deze mensen veel geleerd en hoe weinig op de middelbare school over de koloniale periode. En bovendien is er nog altijd geen zelfspot te vinden bij Nederlanders over de drang om anderen dan zichzelf altijd weer op een lager trapje te plaatsen.
Ik zit hier als een wezenloze te typen terwijl ik me had voorgenomen om me na mijn boek INDO nooit meer te laten verleiden nog eens iets van oud zeer uit de koloniale tijd om te zetten in een boek of column. En hier zit ik dan toch weer, terwijl ik belangrijkere dingen te doen heb. Soms kan een enkel woordje, of gewoon een heel onschuldige vraag nog veel met mij doen… ONDERDANIGHEID. Het maakt veel in me los, dat woord. In mijn documentaire Het land van mijn ouders (1983) wil mijn moeder trots zeggen dat ze mij en haar andere kinderen bescheidenheid heeft getracht bij te brengen maar ze verspreekt zich en wellicht Freudiaans, ze zegt nederigheid in plaats van bescheidenheid, schrikt er met een kleine lach van, en verbetert zichzelf.
Nederigheid en onderdanigheid. De woorden kunnen nog altijd een orkaan aan andere woorden in mij losmaken. En al duwde ik mijn verontwaardiging over dat woord op 12 mei bij het lezen van het interview meteen weg, en zei ik tegen mezelf ‘niet doen, niet doen, laat het los,’ de ergernis bleef hangen en sloeg vanmorgen op een gek moment terug.
Zelfs op zoek naar iets over de oude spelling van de Nederlandse taal kan ik dus al stuiten op een tekst die illustreert hoe mensen gedwongen werden zich onderdanig te gedragen. Als mensen langdurig worden onderdrukt stapelt de boosheid zich op achter de schijn van onderdanigheid en heel plotseling kan die verborgen woede exploderen. Ik ben niet (meer) boos, en al sleep ik klaarblijkelijk nog altijd het rugzakje van mijn ouders mee, ik ben moegestreden om mijn bijdrage aan het Nederlands collectief geheugen te leveren.
‘Het jaar 1885 bracht de geboorte van het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’ en wel onder het bekwame redacteurschap van Daum sr., die onder het pseudoniem ‘Maurits’ een serie Indische verhalen publiceerde in de toen zeer geavanceerde naturalistische stijl en die ook nu nog herdrukt worden. Daum werd als redacteur opgevolgd door J.F. Scheltema en deze leverde scherpe kritiek op de opium-politiek van de regering, hetgeen hem als hoofdredacteur op drie maanden cel kwam te staan. In 1908 werd F.H.K. Zaalberg tot hoofdredacteur benoemd. Zaalberg trad in 1888 in dienst bij de uitgevers Van Kolff & Co. en doorliep daar alle rangen vanaf adressenschrijver, kende het krantenbedrijf dus door en door en was bovendien een goed journalist. Zaalberg was Indo-Europeaan en zijn werkzaamheden als hoofdredacteur waren mede gericht op de morele en maatschappelijke verheffing van de ‘Indo’. Hij streed in heftige bewoordingen met de regering om tot gelijke behandeling op elk terrein van de ‘Totok’ en de ‘Indo’ te komen. Onder Zaalberg werd het ‘Bataviaasch Nieuwsblad’ het officieuze orgaan van het Indo-Europeesch Verbond, voor welke partij hij in 1924 zitting nam in de Volksraad. Na een derde hoofdredacteurschap – van 1919 tot 1926 – werd hij opgevolgd door R.J.H. Ritman, terwijl Molenaar directeur werd.’