Wij vierden thuis geen Kerstmis. Wel was er het kerstdiner op de basisschool, voorafgaand aan de kerstvakantie. Iedereen kreeg een uitnodiging en ik dus ook. Het kerstdiner was natuurlijk op school, in mijn klaslokaal. Aan het begin van de avond liep ik de school binnen. Met handen en voeten had ik mijn moeder uitgelegd dat ik naar school ging om te eten en niet om te leren. Ze begreep het niet helemaal maar we lieten het zo. Sommige misverstanden moest je koesteren.
De school wenkte me. Er hing kerstlicht, er hing een kerstlucht. Alles schreeuwde vrede op aarde.
De normaliter ruime, een tikkeltje kille gangen waren door het overal opgehangen engeltjeshaar, de kerstklokken van papier in hun felle kleuren en de zachte muziek, verandert in een oord van rust en vrede. Omdat er geen licht door ramen viel, voelde de school veel kleiner. Hier joegen, toen de bel ging, de kinderen elkaar niet op. Dit waren de omstandigheden waarin de komst van de langverwachte werd afgewacht. Alles onder controle. In mijn klaslokaal, waar ik als tienjarige leerde lezen en schrijven, stond een kerstboom op de plek van de meester, alsof die zijn plek voor een avond overnam. Zo’n heel slecht idee vond ik het niet.
Het licht was gedempt en ervoor in de plaats waren kaarsen geplaatst die het klaslokaal in een plek veranderden, waar de sterren boven konden stralen. Het kaarslicht leek wel van de sterren te zijn, die, na gevallen te zijn op aarde, terugverlangden naar de hemel. Maar het licht een trap geven zodat het weer omhoog schoot, terug naar waar het vandaan kwam, was natuurlijk uit den boze. Vanzelfsprekend zou ik in het gelid lopen van de gezegende kerstsfeer.
Iedereen zag er netjes uit, zelfs het klasgenootje dat door het leven ging met de bijnaam viezerik. Zelfs een klasgenootje waar iedereen een hekel aan had omdat ze pochtte met haar overvloedige valeriaan-gebruik maakte een aanvaardbare indruk. Ook ik had nette schoenen aan, een overhemd aangetrokken en flink wat Brylcreem in het haar gekregen. Van Kerstmis begreep mijn moeder niks, van representatie des te meer! Zelfs m’n nagels waren geknipt. Geen rouwrand te zien.
Zo vaak werden we niet getrakteerd op een schoolgang zonder verplichtingen. De schoolbankjes waren veranderd in eettafels; er lagen papieren servetten in allerlei zachte pastelkleuren en we aten met heus bestek. Alleen de bekertjes bleven van plastic – sommige dingen veranderen nu eenmaal niet – de inhoud niet melk, maar veel te zoete limonade. Zo moest in het meest tegenstribbelende kind een engeltje ontwaken.
Buiten was het donker, binnen gingen de juffen en meesters rond met borden. Vanavond waren zij tot onze dienst. Dat maakte het speciaal. Dat zij, naar wie wij te luisteren hadden, eens een keer naar ons luisterden. We namen het ervan. Alles smaakte anders dan thuis. Kerstmis, mijn eerste echte diner!
Er was kerststol – natuurlijk, die had ik thuis ook weleens gegeten. Die gingen drie voor de prijs van twee in de supermarkt, na afloop van de feestdagen. En dan sloegen we ze flink in. Maar deze smaakte anders. Ik zou niet zeggen verser, eerder meer op z’n plek. Een groot stuk kerststol borg ik op in een servetje dat ik thuis aan mijn moeder zou laten proeven om te bewijzen dat ik echt op het kerstdiner was geweest. Daarnaast zou ze ook eens kerststol smaken in de daarvoor bestemde tijd en niet, zoals bij ons thuis, tot diep in februari een hele voorraad weg werken.
Hier zat ik naast een lief, sproeterig klasgenootje voor wie ik mijn verliefdheid niet onder stoelen of banken stak. Dat ik met haar aan de kerststol knibbelde, gaf toch aan dat we voor elkaar gemaakt waren? Ik begon het concept rond het kerstdiner te begrijpen: waar vrede was, kon de liefde bloeien niet gestoord door de dagelijkse beslommeringen. Ik daagde haar uit te kijken wie er het langst in het kaarslicht kon kijken, zonder met z’n ogen te knipperen. Met tegenzin deed ze aan het spelletje mee. Geen van beiden won. De geur van druppelend kaarsvet wiegde mijn verliefdheid in een olfactorisch bedje. Ze boog zich weer over naar haar beste vriendinnetje die al die tijd dat wij bezig waren zich afzijdig had gehouden. De rest van de avond was ik aan mezelf overgelaten. Maar dat deerde me niet. Ik genoot met volle teugen.
Dan was er kippensoep en ook die smaakte heel anders dan thuis. Wateriger, zouter en je kon de bodem van het plastic bord zien. De kippensoep van mijn moeder was een hermetisch gebied, de bodem kwam pas in zicht als alles eruit gegoten was. Zo lekker vond ik de kippensoep dat ik een tweede kopje nam. Ik at in de geest van Kerstmis: leef alsof het je eerste dag is!
Toen kwam het hoofdgerecht, rondgebracht door het hoofd van de school. Het waren gemarineerde kippenpootjes die pas echt lekker smaakten als je er heel veel van op had gegeten. En dat deed ik, er zoveel mogelijk van opeten. Na het eten voelden we ons verzadigd en intens serieus genomen. Kerstmis, vrijheid van spreken! Als we op school ook overdag warm eten kregen dan zouden onze schoolprestaties er zeker op vooruitgaan. Wie kwam er eens op dat soort ideeën? Ik babbelde met m’n juf alsof ik een oude man was die alle werelden had gezien. En af en toe viel er een stilte alsof er elk moment iemand kon binnenkomen. Wie dat was, kon niemand te zeggen.
Aan het einde van de avond, kinderen begonnen langzaam naar huis te gaan, werden opgehaald door hun ouders, pakte ik ook mijn jas om naar huis te gaan. Niemand die me ophaalde of opwachtte. Bij het verlaten van het klaslokaal keek ik nog even naar de kerstboom, alsof daar een vriend stond die de hele avond als een oude reus over me had gewaakt. En op de gang klonk nog steeds de muziek van het kerstfeest: die dromerige, zoete tonen waarin ik de warme mist van de eeuwigheid hoorde.
In de huizen straalde het licht, alsof er kaarsen woonden en niet mensen. Voor de ramen hingen kerststerren die een verzengend licht uitstraalden. Waar ik ook keek, er was geen ontkomen aan. De wind die door mijn jas woei, werd allengs kouder en dwong me sneller te lopen. Het werd tijd voor een nieuwe maar om dat voor elkaar te krijgen moest ik echt heel zaniken en zeuren bij m’n moeder om haar zover te krijgen dat ze met hetzelfde enthousiasme ging zaniken en zeuren bij mijn vader.
Toch had ik het niet koud. Zo verbaasd was ik door de transformatie die de straten die ik zo goed kende, door het naderende feest hadden gemaakt. Ik waande me even in een andere stad, in een andere tijd, waar alles tot elkaar in verhouding stond en de mens voor maar één doel leefde: de wereld tot een betere plek maken door overal waar duisternis is met licht te waken. Nooit eerder had ik me zo eenzaam gevoeld en tegelijkertijd, op een raadselachtige manier, beschut en zonder spoor van vrees voor wat de toekomst brengen zou. Vlak voor het naar binnengaan van mijn huis schudde ik die laatste gedachten van me af. Verlicht van alle zwaarte keerde ik mijn kerstloze leven weer in.