Onderwijssocioloog Jaap Dronkers beweerde anderhalve week geleden dat leerlingen van gemengde scholen slechter scoren dan leerlingen op scholen met een meer homogene populatie. In één woord: achterlijk!
Onderwijssocioloog Jaap Dronkers beweerde anderhalve week geleden iets in zijn inaugurele rede als hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht dat mij bovenmatig irriteerde. Hij stelde dat leerlingen van gemengde scholen slechter scoren dan leerlingen op scholen met een meer homogene populatie.
Dronkers is van mening dat de slechtere prestaties op gemengde scholen het gevolg zijn van de extra tijd en energie die nodig is om de verschillen te overbruggen, zowel voor leraren als leerlingen. Dronkers baseert zijn conclusies op data uit internationaal vergelijkend onderzoek in vijftien westerse landen naar schoolprestaties van vijftienjarigen. Nederland behoort echter niet tot de onderzochte landen, en dat is op z’n zachtst gezegd twijfelachtig.
Dronkers concludeert dat met name leerlingen met een islamitische achtergrond de resultaten van een klas doen dalen. Zij hebben volgens Dronkers een substantiële taalachterstand vergeleken met ‘migrantenkinderen’ uit andere herkomstlanden. Hoe meer leerlingen met een islamitische achtergrond op school zitten, hoe slechter de prestaties van alle leerlingen worden, aldus Dronkers.
Ik zal er niet omheen draaien: ik vind de theorie van Dronkers in één woord achterlijk. In zijn simpele pleidooi tegen gemengde scholen gaat hij uit van vooroordelen die niet meer van deze tijd zijn. Zo gooit hij gemakshalve alle Turkse en Marokkaanse Nederlanders op een hoopje. Maar niet alle Turkse Nederlanders lijken op elkaar, en een Marokkaanse Nederlander kan erg verschillen van zijn buurman met dezelfde culturele achtergrond. Net zoals dat overigens geldt voor autochtonen. Dronkers suggereert een homogeniteit bij bevolkingsgroepen die er simpelweg niet is. Een mogelijk nog grotere misrekening van Dronkers is de aanname dat moslims in Nederland één groep vormen.
Verder zijn er genoeg praktijkvoorbeelden die de theorie van Dronkers onderuit halen. Zo scoren de leerlingen op de gemengde basisscholen de Parkschool en de Pijlstaart in Utrecht juist goed. Beide scholen waren voorheen zwarte scholen maar werden na initiatieven van autochtone ouders gemengd, met positief resultaat. De directeuren van beide scholen hekelen de stelling van Dronkers, net als de deskundigen binnen de wereld van het onderwijsonderzoek. De laatste groep werpt hem tegen dat niet het aantal biculturele leerlingen het niveau van een klas omlaag haalt, maar de probleemleerlingen.
Op mijn destijds nog gemengde basisschool in de Bijlmer, was Edward een van mijn eerste vriendjes. Hij had goudblond haar en grote blauwe ogen. Via hem kwam ik op een andere manier dan op school in aanraking met de Nederlandse cultuur. We speelden met zijn grote bouvier en ik kwam bij hem thuis waar we broodjes pindakaas aten die zijn moeder voor ons smeerde. Edward gebruikte heel andere woorden dan mijn Pakistaanse en Surinaamse vriendjes en hij was benieuwd naar mijn geboorteland. Ik heb veel van hem geleerd en hij van mij.
Het gevaar van de idiote stelling van Dronkers is dat de politiek waarde gaat hechten aan zijn onzinnige woorden. Maar bovenal vrees ik dat positieve initiatieven als die in Utrecht nu wellicht geen navolging krijgen omdat ouders bang zijn dat hun kinderen een leerachterstand oplopen. In een tijd waarin de kloof tussen bevolkingsgroepen almaar groeit, is dat een zeer onwenselijke ontwikkeling.