Wonderschone zin na wonderschone zin, schijnbaar met het grootste gemak geschreven.
Een van de ongemakkelijkste gesprekken die Adriaan van Dis ooit voerde in zijn legendarische tv-programma ‘Van Dis in de IJsbreker’, was met de debutant Frans Poitl. Van Dis interviewde de schrijvende ‘groten der aarde’ maar schuwde ook niet die zeldzame, onbekende witte raaf. Pointl was er zo eentje en brandde zich op ons aller netvlies. Een onbeholpen schlemiel, zo leek het, die laat debuteerde met zijn enigszins koddig getitelde: ‘De kip die over de de soep vloog’. Het geworstel met de publiciteitsschuwe Pointl noemde van Dis later de“Vrolijkste tien minuten van het programma”.
Direct na de uitzendig wist boekhandel-Nederland niet wat ze overkwam. De vraag naar het werkje was gigantisch, vele drukken volgden en het zeer persoonlijke ‘De Kip die over de soep vloog’ werd een literaire hit. Pas vele jaren later lees ik het daadwerkelijke boek en schaam mij over mijn aanvankelijke, niet al te hoog gespannen verwachtingen. Die vooringenomenheid was totaal gebaseerd op het klunzige gesprekje tussen Van Dis en Pointl en nu bleek ik een meesterwerk in handen te hebben. Jazeker, geen ‘goed geschreven boekje’ maar een meesterwerk!
In zeer rake, verstilde, ter zake doende zinnen leest ‘De kip..’ zich als een autobiografische bildungsroman zoals die in Nederland zelden geschreven worden. Geen overbodige komma aangetroffen. Decor is het benepen, na-oorlogse Holland waar een ontheemde Joodse Moeder en haar zoon het samen moeten zien te rooien. Goeie God, wat een drama. Karig, bijna verstikkend geschreven bovendien, maar wat een begaafde pen. Uit zijn gesprek met Van Dis kwam vooral naar voren dat hij met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk wilde zeggen.
Tegelijk vlamt het realisme van het papier en komen ‘gecomponeerde zinnetjes’ nergens gekunsteld over. ‘Een stolp van stille geborgenheid bolsterde me bedwelmend in’. ‘Soms voelde ik me bol van dood en leeg van leven’. Over zijn koude, verbitterde moeder: ‘In haar zou het klagend gaande blijven, zoals zij gaande en klagend in mij zou blijven’. Zijn wanhoop balt hij nuchter samen in: ‘In mijn zestienjarig bestaan was meer dood dan leven geweest’. Ergens aan het eind van het boek, in een droomsequentie, vat Pointl zeer bondig de aard van dit werk. Die compacte, ongemakkelijke, knellende werkelijkheid: “We hebben ons zo intens om deze ontmoeting heen gevouwen”. Hij wijst naar de muren, de vloer en het plafond: “Kijk, nergens een opening”. Zo voelt de lezer zich dan inmiddels ook, als een kalf dat door een veel te krappe bekisting naar buiten is gedreven.
Dat gaat zo maar door. Wonderschone zin na wonderschone zin, schijnbaar met het grootste gemak geschreven. Doorspekt met weemoed en stil verlangen tot het échte leven ooit zal beginnen (tot mijn horreur trof ik onlangs een luisterboekversie van dit briljante boek, voorgelezen door Pointl zelf. Verlies u alstublieft niet in die ledigheid. Deze schrijver dient gelezen te worden, ’s mans eigen stem zal u wellicht vroegtijdig doen besluiten het literaire bijltje erbij neer te gooien). Pointl en zijn moeder leefden van ‘de bedeling’ en woonden samen op éen kamer. De wanhopige adolescentie laat zich raden. Ze leefden van veertig gulden(!) per week en konden zich derhalve nauwelijks iets permitteren. Tegelijk leefde de jonge Pointl in een permanente sfeer van dämmerung. Moeder was geknakt door het oorlogsgeweld en dweepte met een doodswens. Haar enige taak op aarde nog, was haar zoon tot wasdom te brengen en dan kon ze eindelijk “Afhaken..”. Haar grillige stemmingen reflecteren zich in haar pianospel wat Pointl voelbaar raakt. Zijn latere passie voor dezelfde muziek lijkt een vorm van masochisme maar is éen van zijn weinige stukken drijfhout in later leven.
“Mag ik u een pechvogel noemen..” vroeg van Dis op zeker moment. Het cynisch understatement leek van de vraag af te druipen maar van Dis herstelde zich en bleek oprecht empathisch. Het is “..éen van de mooiste boeken die hij dat jaar gelezen heeft”. Dat kan ik hem, met 34 jaar vertraging, eindelijk nederig nazeggen.