In het boek 'De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders' uiten de schrijvers Frits Langenberg en Martijn Lampert hun zorgen over de ontspoorde jeugd van tegenwoordig en vooral de rol van de opvoeders daarin.
‘Gebrekkige overdracht van waarden door ouders en opvoeders leidt tot grote maatschappelijke schade.’ kopte het persbericht bij het verschijnen van het boek, eind vorig jaar.
Toen ik dat las, haalde ik mijn schouders op. Ik was immers niet zo’n moeder die koste wat kost net zo hip en jong wilde zijn als haar kinderen. Bij ons aan de eettafel werd gewoon netjes een hap geproefd alvorens de conclusie mocht worden getrokken : ‘ Dit lust ik niet.’, naar bed was naar bed en nee was nee. Bovendien heb ik mijn kinderen gekregen toen ik zelf nog maar net uit de luiers was, dus een ernstige generatiekloof is in mijn geval ook niet aan de orde. Althans, dat dacht ik.
Totdat ik afgelopen week als hulpmoeder meemocht op de werkweek van mijn brugpiepende dochter.
Tot mijn grote verbazing werd er niet gepest, slechts één blikje energydrank in beslag genomen en verzonnen de drie kinderen die het de eerste dag in hun hoofd haalden ongehoorzaam te zijn diezelfde avond al spontaan hun eigen straf. Na het naar bed gaan kon je vrijwel direct een speld horen vallen en druiven als toetje werden met luid gejuich onthaald. ‘Dan hebben we ook nog wat vitamines gehad’.
Je begrijpt misschien dat ik me enigzins zorgen begon te maken over zoveel braafheid op een stokje.
Ik heb hard mijn best gedaan de boel een beetje op te stoken door consequent door de leraar heen te praten als hij iets aan het uitleggen was (oud-leraren van mij die dit lezen denken nu: ‘What’s new?’), polsstokspringend koppie onder te gaan en heuse bitchfights in gang te zetten, maar het mocht niet baten. De kinderen schudden bij zulks slechts hun hoofd om vervolgens weer verder te werken in hun kampdagboekje of te kijken of ze nog konden helpen met afwassen of wc’s schoonmaken.
Toen ik uiteindelijk uit pure ellende samen met een andere kampbegeleidster dan maar zélf ging overlopen naar de jongenskamer, werd het me opeens pijnlijk duidelijk : Met die jeugd van tegenwoordig zit het wel goed. Het is alleen jammer dat ze de oudere generatie zo in het gareel moeten houden. En het vervelendst voor mij is dan toch wel dat afgelopen week geopenbaarde omgekeerde generatieravijn, waarvan ik hoopte dat ik er met een grote boog omheen kon lopen. Misschien moet ik er toch maar doorheen, met een polsstok als hulpmiddel, en word ik dan eindelijk zo verantwoordelijk en volwassen als de heren Lampert en Langenberg van ouders verwachten.