Schaf de samenleving af en je krijgt er stammen voor terug
Ik moet steeds vaker aan het jubilerende A Clockwork Orange (1962) denken. Anthony Burgess’ klassieke toekomstvisie van jonge mannen die ‘ultrageweld’ als tijdverdrijf opvatten, is een perfect model voor Haren en voor opgefokte voetballers die een hen onwelgevallige grensrechter naar gene zijde menen te mogen trappen. Ook Burgess’ verteller, de sadist Alex, maakt deel uit van een groepje dat vernielingen aanricht en willekeurige burgerlullen aftuigt.
Neem bijvoorbeeld de oude man die, tot zijn ongeluk, uit de openbare bibliotheek komt zetten:
Pete hield zijn roekers vast, en terwijl Georgie zijn rot opengesperd hield, rukte Dom zijn nepzoembies uit zijn smoel, boven en onder. Hij gooide ze op de stoep, waarna ik ze de vaste behandeling met de kistjes gaf, al viel dat nog niet eens mee, want het waren keiharde jongens, zeg maar. De ouwe wek begon allerlei klompelsjoems te maken – ‘wuf waf wof’ – zodat Georgie zijn goebels losliet en hem met zijn beringde vuist gewoon een knal voor zijn tandeloze rot gaf, waardoor die ouwe wek nog harder ging jammeren en ook flink begon te kroffen, mijn broeders, een schitterend gezicht.
De elementen zijn duidelijk: jonge mannen, in hun eigen kleine groep, met een eigen taal en mores en een volstrekt gebrek aan empathie. Het was Burgess’ commentaar op de tribale neigingen van Britse jongens in de naoorlogse binnensteden – een uitvergroting ervan, én een waarschuwing. (En ook, maar dat terzijde, een afrekening met het morele failliet van extreme repressie.)
Richard Nieuwenhuizen is niet doodgetrapt door Alex en zijn droeken, maar door Yassin en zijn matties. Hebben we dus een Marokkanenprobleem? Het is naïef om te doen alsof bepaalde typen onwenselijk gedrag niet relatief vaak voorkomen bij Marokkaanse jongens, maar die blik is te beperkt, en in zekere zin misleidend en verlammend. Immers: de graaicultuur is juist weer een probleem van witte oudere mannen, en hooliganisme – van Haren tot vechtpartijen op bestelling rond voetbalstadions – juist overwegend van jonge witte mannen. A Clockwork Orange reikt ons een model aan om over al die zaken na te denken. Hoewel het op het oog om niet-gerelateerde uitwassen van de moderne maatschappij gaat, zijn het denk ik symptomen van de dodelijke combinatie van narcisme en tribalisme, waarbij het eerste feitelijk weer een symptoom is van het tweede. Jouw groep boven alle andere.
Er is veel gezegd over het ontremde karakter van jongens als Yassin en het tuig dat Haren kort en klein sloeg, en over de gewetenloosheid van de graaibankiers en roof-CEO’s. Een terugkerend element is onze verbijstering over het evidente gebrek aan berouw en zelfreflectie. Zoals Bas Heijne in NRC Handelsblad schreef: ‘Het heeft weinig zin om de daders schuldig te verklaren wanneer bij henzelf ieder besef van schuld ontbreekt. Het gettonarcisme van de straat, de eigendunk van ‘topmannen’ (voormalig topman Amarantis over het vernietigende rapport: “Dat is onwaarschijnlijk schadelijk voor mijn integriteit”), de massale vernielzucht in Haren – wanneer iedereen enkel de mores van zijn eigen milieu koestert, verandert de publieke ruimte in een jungle.’
Inderdaad, de jungle. En in de jungle wonen stammen. Pedagoog en beleidsadviseur Peter Cuyvers sprak in De Volkskrant van ‘jongeren zonder interne rem’, en velen echoën zijn roep deze jongens veel strenger aan te pakken. Hij mist het punt, vrees ik. Ze hebben wel degelijk een rem, een mores, maar eentje die vooral betrekking heeft op het gedrag ten opzichte van leden van de eigen groep. Een hele andere maat is van toepassing op buitenstaanders. En dat is de essentie van tribalisme. Je kunt iemand buiten je groep aftuigen, bestelen, misleiden, maar binnen de groep: no way.
Tribalisme wordt gewoonlijk geassocieerd met minder ontwikkelende culturen, niet met moderne westerse samenlevingen. Maar de drang tot stamvorming zit diep verankerd in het brein. De mens is een sociaal wezen, ongeschikt voor een solitair bestaan. Beschaving is voor een deel het creëren van een maatschappelijke orde die onze drang tot stamvorming – met zijn inherente verwerping en ontmenselijking van ‘de ander’ – onderdrukt, bij voorkeur door een alternatief aan te reiken. Dat is lang gelukt, maar ik heb de indruk dat het tribalisme aan een sluipende comeback bezig is.
Dat heeft alles te maken met het teloorgaan van het gezamenlijke maatschappelijke project, deels door autonome processen, maar zoals Tony Judt adstrueerde in zijn ijzersterke Ill Fares the Land , óók door politieke keuzes. Dan gaat het onder andere om het vernielen van de sociale infrastructuur, het voortdurend bewijzen van lippendienst aan een sociaal-economische ideologie die het primaat bij het individu legt in plaats van bij het collectief, en ja, ook over het op (te) hoog tempo binnenhalen van nieuwe groepen, die vaak zelf uit meer tribale culturen komen, zonder zorg te dragen voor een duidelijk plan ter bevordering van integratie. (Lees: opname in dat collectieve maatschappelijke project.) Individualisering is iets wat werkt voor een beperkte groep mensen die zichzelf uitstekend kan redden in een snel veranderende wereld. Maar overwegend geldt: wie de samenleving afbreekt krijgt er stammen voor terug. Binnen die stammen zijn de sociale verschillen klein en is de ruimte voor meningsverschil gering. And you’ve got your buddy’s back . Kijk dus niet raar op van goedpraters, of het nu Marokkaanse jochies op een schoolplein zijn, of CEO’s die zonder gêne doorgaan met het verdedigen van de bonuscultuur.
Bij jonge mannen die worstelen met identiteit is een zekere mate van tribalisme onvermijdelijk, dat moeten we accepteren. Dat het stammengedrag zich juist rond voetbalvelden manifesteert is ook niet vreemd: voetbal is gekanaliseerd tribalisme. We kunnen gerust spreken over het slechte voorbeeld dat voetbalprofs geven, maar dat is een deeldiscussie die absoluut niet de kern raakt. En ja, we kunnen ook stille tochten organiseren, wedstrijden schrappen en met rouwbanden spelen. Maar dat is exorcisme; het schoonwassen van de samenleving en weglopen voor het feit dat het in óns zit.
De kernvraag is deze: hoe keren we het tij van de sociale desintegratie? Of zoals Heijne schreef: ‘Hoe komen we weer van een particuliere naar een publieke moraal?’ Het opkalefateren van het collectieve maatschappelijke project vraagt veel en lang met elkaar spreken, het vraagt introspectie, zeker ook binnen probleemgroepen zelf, het vraagt dappere mensen die opstaan en het vermogen hebben anderen te doordringen van het belang van dat maatschappelijke project. Het vraagt inspiratie. Maar het vraagt ook facts on the ground : tastbaar beleid dat gericht is op het herstellen van de maatschappelijke infrastructuur. Wanneer Mark Rutte in zijn persconferentie zegt dat Den Haag dit probleem niet kan en zal oplossen, slaat hij op een vreselijke manier de plank mis. Het valt te hopen dat het drama rond Richard Nieuwenhuizen zal leiden tot een breed, oplossingsgericht debat. En niet, zoals nu, louter tot symboolpolitiek of het wijzen met de beschuldigende vinger, naar Marokkanen, voetbalprofs, of wie dan ook.
Auke Hulst is schrijver van het boek: Kinderen van het ruige land Volg hem ook op Twitter