Asielmigranten in Nederland maken, volgens de cijfers van het CBS, vaker gebruik van sociale voorzieningen dan de autochtone bevolking. Dit beeld lijkt op het eerste gezicht een reden tot zorg, zoals besproken werd in de uitzending van Bar Laat op dinsdag 22 oktober 2024. Daar stelde dr. Jan van de Beek dat vooral statushouders onevenredig vaak een beroep doen op deze voorzieningen. Hoewel zijn observaties cijfermatig kloppen, wordt hiermee geen recht gedaan aan de complexiteit van de onderliggende oorzaken. Het hogere gebruik van sociale voorzieningen door asielmigranten komt voort uit verschillende sociaaleconomische factoren die in publieke debatten vaak (bewust) worden genegeerd.
Hieronder bespreek ik drie van deze factoren die het verhaal nuanceren.
Taalbarrières beperken kansen. Taal is een essentiële factor voor economische zelfstandigheid. Voor veel asielmigranten, vooral degenen die als volwassenen naar Nederland komen, vormt het beheersen van de Nederlandse taal een grote uitdaging. Zonder voldoende taalvaardigheid is het moeilijk om goedbetaald werk te vinden of zelfs maar aan de slag te gaan. Asielmigranten zijn hierdoor vaak aangewezen op laagbetaalde, tijdelijke banen of worden geconfronteerd met werkloosheid. Dit verklaart deels hun grotere afhankelijkheid van sociale voorzieningen. Veel critici zien dit als een persoonlijke tekortkoming van migranten, terwijl het vaak gaat om een structureel probleem dat meer ondersteuning vergt.
Discriminatie op de arbeidsmarkt. Een tweede belangrijke factor is discriminatie. Uit onderzoeken blijkt dat sollicitanten met een migratieachtergrond stelselmatig minder kans hebben op een baan, zelfs wanneer ze dezelfde kwalificaties hebben als autochtone Nederlanders. Dit belemmert asielmigranten in hun pogingen om werk te vinden en draagt bij aan hun afhankelijkheid van sociale voorzieningen. Dr. Jan van de Beek en anderen die de cijfers over het gebruik van sociale voorzieningen aanhalen, missen vaak dit belangrijke punt: veel asielmigranten kiezen er niet voor om werkloos te zijn, maar worden door structurele discriminatie vaak buitengesloten van de arbeidsmarkt.
Beperkte sociale netwerken en toegang tot arbeidsmarktinformatie. Naast taal en discriminatie speelt ook het gebrek aan sociale netwerken een grote rol in de achterstand van asielmigranten op de arbeidsmarkt. In Nederland worden veel banen gevonden via informele netwerken—familie, vrienden en kennissen—maar asielmigranten missen vaak deze uitgebreide sociale netwerken. Hierdoor hebben zij minder toegang tot informatie over beschikbare banen of krijgen ze minder snel kansen aangeboden via informele kanalen. Dit gebrek aan toegang tot arbeidsmarktinformatie draagt bij aan hun marginalisatie en afhankelijkheid van sociale zekerheid.
De complexiteit erkennen is essentieel wanneer dit onderwerp, zoals bij Bar Laat, opnieuw als discussiepunt op tafel komt. De argumenten van mensen zoals dr. Jan van de Beek, die vaak zijn gebaseerd op cijfers alleen, reduceren het probleem tot een statistische discussie. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de diepere sociaaleconomische factoren die asielmigranten in een kwetsbare positie brengen. De afhankelijkheid van sociale voorzieningen is voor veel asielmigranten geen bewuste keuze, maar een gevolg van een systeem dat hen belemmert in hun kansen op de arbeidsmarkt.
Om deze ongelijkheden daadwerkelijk aan te pakken, moeten we ons richten op structurele hervormingen die barrières slechten. Dit betekent dat we moeten investeren in betere taalondersteuning, het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt en het versterken van de sociale netwerken van migranten. Pas dan kunnen we de cijfers beter begrijpen en zorgen dat de werkelijkheid dieper wordt belicht dan alleen de oppervlakkige statistieken doen vermoeden.
De cijfers vertellen immers niet het hele verhaal; de realiteit is veel complexer dan op het eerste gezicht lijkt.
Meer over:
opinie, bar laat, jan van de beek, asielzoekers, statushouders, vluchtelingen, sociale voorzieningen