Met agressie zetten we gevoelens van schaamte op afstand. Geweld wil schaamte lozen
De afgelopen jaarwisseling kende vele geweldsincidenten en andere uitingen van agressie. Een overrompelend aantal vernielingen zorgen voor een kostenpost van minstens vijftien miljoen euro. Bestuurlijke angst voor rellen zou handhaving van brandveiligheid in Den Haag hebben beïnvloed. Hulpverleners en ordehandhavers moesten het ontgelden. Juist dat brengt een golf van verontwaardiging met zich mee én de vraag waarom mensen in de uitoefening van hun werk worden belemmerd.
Waarom zou je politie, brandweer, verkeersregelaars, boa’s en ambulancepersoneel bekogelen met vuurwerkbommen, ermee op de vuist gaan of ze anderszins willen intimideren? De problematiek doet zich overigens al jaren voor, niet uitsluitend tijdens de jaarwisseling en in uiteenlopende (meer of minder) openbare ruimtes. Wat voedt deze agressie? ‘Dat vind ik een heel moeilijke vraag’, verzucht een hoogleraar Sociale en Organisatiepsychologie op oudejaarsdag in het NRC. ‘Ik ken geen systematisch onderzoek hiernaar.’ Hij is niet de enige die uitsluitend vraagtekens ziet.
Antwoord We lijken geen antwoord te hebben op de vraag waarom ambulante hulp- en zorgverleners, ordehandhavers, alsook verplegers, artsen en leerkrachten met agressie worden geconfronteerd, terwijl zij er juist zijn om ieder van ons de helpende hand te bieden. Je gaat het pas zien, als je het doorhebt: juist dáár wringt de schoen! Ik kom er zo op terug.
Naar deze specifieke uiting van agressie kan weinig onderzoek zijn gedaan, maar agressie als algemeen menselijk fenomeen is ruimschoots onderzocht. Sla er maar eens werk op na van: Roy Baumeister, David M. Buss, Thomas Scheff, Jack Katz, June P. Tangney, June M. Twenge, Robert Sapolsky, Kipling D. Williams, James Gilligan, enzovoorts, enzovoorts. We weten dondersgoed wat de brandstof voor (gewelddadige) agressie is: het opdoen van vernederingen en de angst voor of dreiging van nieuwe vernederingen. Daar hebben we een woord voor: schaamte. We willen absoluut niet dat venijnige gevoel ervaren van waardeloos en machteloos te zijn, van overgeleverd te zijn aan uitsluiting, kleinering, krenkende afhankelijkheid. We gruwen van het schrijnende samenballen van angst, verdriet en woede dat die ervaringen met zich meebrengen. We verlangen juist geborgenheid, waardering en aanzien bij mensen die er voor ons toedoen, vooral de sociale groep waartoe we behoren, onze ‘peers’.
Bij een opeenstapeling van vernederende ervaringen gaat schaamte ons handelen flink beïnvloeden. Het kan zelfs ons doen en laten teisteren. Er ontstaat het gevoel dat hoe dan ook moet worden teruggeslagen. De aanval wordt de beste verdediging. Daartoe kies je min of meer bewust je slachtoffers. De voorkeur gaat uit naar degene die je de vernederingen toebrengt, maar dat is lang niet altijd een optie, want onbekend of te krachtig of te confronterend. Menige vernedering moet ook worden toegeschreven aan eigen gemankeerd handelen of beperkte capaciteiten. We zoeken dan ‘gepaste’ alternatieven.
In een notendop samengevat: met vormen van agressie, zoals fysiek geweld, zetten we schaamte op afstand. Geweld wil schaamte lozen.
Doeltreffend Zowel de ‘vernederingen’ als de ‘agressie’ komen in allerhande vormen op ons af. Die zijn met name afhankelijk van sociale en culturele factoren, terwijl in enige mate persoonlijkheidsfactoren nog een rol spelen. Drank, pilletjes of groepsdruk geven soms een duwtje. De essentie blijft de genoemde brandstof. Evenals agressie is ook ‘schaamte’ een algemeen menselijk verschijnsel. Terzijde, schaamte moet niet verward worden met ‘schuld’; bij schuldgevoelens vragen we ons af wat wij een ander hebben aangedaan, terwijl bij schaamte we onze eigen kant op denken: wat dreigt een ander ons aan pijnlijks – fysiek of vooral in emotionele zin – aan te doen.
Degenen die hulpverleners op enigerlei wijze lastigvallen, vertonen een vorm van agressie die ongetwijfeld wordt gevoed door ‘schaamte’. Ongewild, maar daarom niet minder doeltreffend confronteren de hulpverleners de betreffende onruststokers met hun eigen onvermogen en tekortkomingen, hun gebrek aan succes en aan prestaties, met het gegeven dat zij ‘losers’ zijn. Hoe vernederend wil je het hebben! Ze werken als de spreekwoordelijke rode vlag op een stier.
Deze agressie wordt meer dan eens aangescherpt, wanneer de onruststoker(s) zelf mede verantwoordelijk blijken te zijn voor het leed waarvoor de hulpverleners worden ingeroepen. Voorbeelden te over, zoals bij een brand op een feestje – nee, geen kortsluiting! – of een wat fors uitgevallen pak slaag van je kind van vier – nee, niet van de trap gevallen! – of bij een ‘onverhoeds’ schot uit een revolver, dat een lichaamsdeel raakt – ja, persoonlijke onkunde!
Maatregelen Ongetwijfeld kan het optreden van hulpverleners en ordehandhavers ter plekke een verschil maken. Het smeulende vuur van agressie kan juist aanwakkeren of afnemen en uitgaan. Dit laatste lukt lang niet altijd. De agressie brandt al volop. Dan is het criterium waarnaar gehandeld moet worden, snel gevonden: de hulp- of zorgverlener, het onderwijzend personeel en de ordehandhaver willen ook niet vernederd worden. Wanneer ‘beschaming’ – fysiek of anderszins – van hen dreigt, dan is de keuze wie in de eerste plaats beschermd moet worden niet moeilijk te maken! Buiten de directe gevarenzonde buigen we ons vervolgens over de vraag hoe de vernederingen en bijkomende agressie bij de onruststokers kunnen worden gekanaliseerd.