Pieter van den Hoogenband was als drievoudig Olympisch kampioen specialist op de 100 en 200 meter vrije slag. Hij diende voor velen als inspirator en had met zijn fysieke prestaties in het chloorwater het hoogst haalbare bereikt. Inmiddels is Van den Hoogenband een aantal jaren Chef de Mission van de sportkoepel NOC*NSF. Vanuit die rol zei hij onlangs dat ‘het straks gaat om de verhalen, niet om de medailles’. Een opmerkelijke koerswijziging van een man die zelf twee decennia geleden alleen maar voor de winst ging in het water. Sinds de gouden Spelen van Sydney werd het ook haast een sport om als kikkerland zoveel mogelijk medailles te behalen. Dit resulteerde in een zevende plek tijdens de laatste Olympisch Spelen in Tokyo, waar de Nederlandse topsporters met tien gouden, twaalf zilveren en veertien bronzen medailles huiswaarts keerden.
Achteraf gezien bleek niet alles goud, zilver of brons te zijn wat er blonk. De aanloop naar deze aansprekende resultaten, waar we als consument zo graag naar kijken en tevens haast naar verlangen, ging voor sommige sporters niet van een leien dakje. Er kwamen klachten binnen, waardoor een landelijk onderzoek werd aangekondigd waarbij de topsportcultuur en de grenzen daarvan moesten worden bekeken en onderzocht. Hieruit ontstond de kentering. Moesten er koste wat kost zoveel mogelijk medailles worden behaald om als land zo hoog mogelijk te eindigen in de medaillespiegel? Moet er voorafgaand aan de komende Spelen ook weer een streefaantal medailles worden genoemd, met alle gevolgen van dien? En daarbij: wie weet later nog te vermelden wat het aantal behaalde medailles was van eerdere Olympische Spelen?
Tegelijkertijd met deze overpeinzingen verschenen in de media berichten over het afschaffen van de cum laude-regeling op hogescholen en universiteiten. Met deze maatregel hoopt men de prestatiedruk onder studenten te verminderen en zodoende het aantal burn-outs onder jong volwassenen te temperen. “De cum laude legt te veel nadruk op presteren in plaats van leren”, aldus Hester Daelmans (hoofd master geneeskunde) en Christa Boer (vice-decaan onderwijs), beiden werkzaam aan de vrije universiteit van Amsterdam, eerder in de krant. En net als bij alle andere discussies rondom maatschappelijke thema’s, kwam er ook nu veel tegenspraak. Andere hoogleraren en onderwijsdeskundigen zien namelijk juist graag dat het predicaat cum laude blijft bestaan, zodat studenten zich kunnen blijven onderscheiden van de middelmaat.
Wanneer het om presteren gaat, zal onherroepelijk enige vorm van een bepaalde druk gaan meespelen. Het is echter van groot belang dat er bij het studeren, als ook tijdens het beoefenen van een sport, enige vorm van intrinsieke motivatie aanwezig is en de persoon in kwestie vooraf persoonlijke, realistische doelen probeert te omschrijven die gaandeweg eventueel kunnen worden bijgesteld. Niet iedereen heeft hetzelfde portie talent om een cum laude-student of dito sporter te zijn. Kijk dus vooral naar jezelf, naar je eigen capaciteiten en wat je wil bereiken. En zet vooral in op realistische kortetermijndoelen. Deze kunnen afvinken werkt zegenend. Bedenk daarbij dat waar voor de ene persoon cum laude met negens slagen betekent, dat voor een andere persoon net zo cum laude kan zijn met het scoren van allemaal zessen.
De vaak aangehaalde en gewraakte ‘zesjescultuur’ is hierbij een term die veel onrecht doet aan een hardwerkende student met minder talent om negens te scoren maar wel slaagt. Is deze dan minder waard? Of later een slechte(re) werknemer? De omslag in het prestatiedenken zal veel mensen in elk geval goed doen en stimuleren. De Olympische gedachte ‘meedoen is belangrijker dan winnen’ is in veel gevallen achterhaald en wordt vaak nog gezien als een teken van verminderde strijdlust om voor het allerhoogste te gaan. Laten we deze gedachte omarmen, wetende dat wanneer je meedoet, je ook kans maakt om persoonlijke successen te behalen. In welke vorm dan ook.