Zulke bommen kunnen weinig uitrichten tegen militaire objecten als gebouwen en voertuigen en zijn in de eerste plaats bedoeld voor menselijke lichamen, om het even of die van strijders zijn of van burgers
Het was 4 maart 1971 en onze trein stopte op Paris Gare du Nord. Mijn echtgenoot van destijds, Ab van Kammen en ik zouden een paar dagen doorbrengen in Parijs. We hadden onze koffers gepakt, onze drie dochters ondergebracht bij vriendjes en vriendinnetjes, en de trein genomen. Het zou niet zomaar een plezierreisje worden, want Ab was uitgenodigd om deel te nemen aan een missie die verband hield met de oorlog in Vietnam die toen in alle hevigheid woedde. Geleidelijk aan was in tal van landen en ook in Nederland doorgedrongen wat de hevige bombardementen van de Amerikanen op Noord-Vietnam teweeg brachten. Dat had ertoe geleid dat overal actiegroepen waren opgericht om hulp te bieden aan de lijdende bevolking. Studenten aan universiteiten, al dan niet gesteund door hun docenten hadden vaak een belangrijk aandeel in het werk van zulke actiegroepen, zoals het Medisch Comité Nederland Vietnam en het Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam, Laos en Cambodja. Ab zat in het comité van aanbeveling van deze laatste actiegroep en daarom was hij mee gevraagd bij dit bezoek aan het Vietnamese gezantschap in Parijs. Al eerder hoorde hij tot de wetenschappers die na de Tweede Wereldoorlog hun verantwoordelijkheid hadden genomen voor de maatschappelijke gevolgen van hun uitvindingen. Uit bezorgdheid over de atoombewapening en de rol die wetenschappers daarbij speelden hadden zij zich georganiseerd in het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers.
De napalm die vanuit de Amerikaanse vliegtuigen op Noord-Vietnam neerdaalde was bedoeld om de bevolking uit te hongeren door hun oogsten te vernietigen, maar vooral ook om op grote schaal bomen te ontbladeren. Zo konden de mensen zich niet meer schuil houden en werden ze een gemakkelijk doelwit van cluster- of fragmentatiebommen. Zulke bommen kunnen weinig uitrichten tegen militaire objecten als gebouwen en voertuigen en zijn in de eerste plaats bedoeld voor menselijke lichamen, om het even of die van strijders zijn of van burgers. Als zulke bommen op de grond komen spatten ze uiteen in kleinere bommetjes, clusters genaamd, die op hun beurt weer uiteenspatten in nog kleinere bommetjes die gevuld zijn met puntige metalen scherfjes, fragmenten. Een deel van die bommetjes ontploft niet meteen maar pas later als ze worden aangeraakt en dat gebeurt niet zelden door kinderen. Die scherfjes dringen binnen in menselijk vlees, veroorzaken daar bloedingen en gaan zwerven door de weefsels en organen. Daar veroorzaken ze helse pijnen en zijn moeilijk te traceren. Een patiënt met zulke verwondingen heeft de niet aflatende zorg nodig van enkele verzorgers en zelfs dat schijnt te zijn gebruikt om dit wapen aan te prijzen. In plaats van één strijder kon men op die manier een hele groep tegelijk uitschakelen.
Het verweer van de Vietnamese bevolking tegen dit soort oorlogvoering bestond uit het graven van een gigantisch ondergronds netwerk van gangen waarin althans enige beschutting kon worden gevonden. Tot het Komitee Wetenschap en Techniek hoorden studenten van de Technische Hogeschool Delft en die hadden apparatuur ontworpen voor de Noord-Vietnamezen. Ze hadden gewerkt aan een draagbaar röntgenapparaat dat in de onderaardse gangen gebruikt kon worden om de kleine scherfjes op te sporen. Met opereren beginnen op de zichtbare plekken waar ze waren binnengedrongen had geen zin want daar waren ze al gauw niet meer te vinden. Omdat overvliegende bommenwerpers infrarode straling konden detecteren, hadden ze hun ontwerp zo gemaakt dat het apparaat en de bijbehorende generator zo min mogelijk warmte ontwikkelden. Het was deze blauwdruk die ze bij zich hadden om aan te bieden aan de Noord-Vietnamezen en daarna zouden ze het apparaat ook zelf gaan bouwen. Dat de aanbieding moest gebeuren in het gezantschap in Parijs was omdat Nederland de Democratische Republiek Vietnam niet erkende en dus zelf geen diplomatieke vertegenwoordiging had.
Toen we het Gare du Nord uitliepen stond daar het groepje studenten te wachten, drie jonge mannen in korte spijkerbroek, hun lange haren wapperend in de wind en een meisje in een mouwloos truitje van zelfgebreide pannenlappen boven een minirokje van spijkerstof. Ze stonden naast hun ‘lelijke eendje’ waarmee ze vanwege de goedkoopte uit Nederland waren komen rijden. Het was de bedoeling samen naar de villa te rijden waarin het Vietnamese gezantschap gevestigd was, een eindje ten zuiden van Parijs. Toen ze mij naast Ab ontwaarden, hoorde ik ze zachtjes tegen elkaar zeggen ‘En wat doen we met haar?!’ We pasten niet met z’n allen in het autootje en na enig geharrewar werd besloten dat twee van de jongens met openbaar vervoer zouden reizen. Ik voelde me bezwaard, was niet gewend alleen maar ‘de vrouw van’ te zijn en zag ineens hoe wij afstaken tegen dit jeugdige gezelschap, ik in mijn rok tot over de knieën en op hoge hakken, Ab in zijn colbertje met pantalon.
In de auto vertelden ze honderd uit over hun activiteiten. Naast het draagbare röntgenapparaat ontwikkelden ze operatielampen die op dynamo’s konden werken in de ondergrondse gangen. Doordat de mensen met verwondingen in golven binnenkwamen waren er altijd veel operatielampen tegelijkertijd nodig. Het neerkomen van een fragmentatiebom werd vrijwel altijd voorafgegaan door een ‘gewone’ bom. Wanneer daarop dan hele hordes mensen te hulp schoten, volgde de fragmentatiebom. Bij gebrek aan echte operatielampen behielp men zich ook wel met fietslampen; door het voorwiel in z’n vrij te zetten en hard op de pedalen te trappen werd de fietsdynamo aangezwengeld. Ook die gaf weinig warmte af en kon nauwelijks worden gedetecteerd vanuit de lucht.
De studenten vertelden hoe verbaasd en verrast ze waren dat ze toch ook steun kregen van enkele docenten in wat ze spottend aanduidden met ‘ons rechtse bolwerk Delft’. Dat waren de docenten bij wie beduchtheid om stelling te kiezen tegen onze bondgenoten de Amerikanen plaats had gemaakt voor de overtuiging dat wat daar in Vietnam gebeurde te erg was om op je geweten te hebben. Niet dat ze zonder meer kozen voor het communistische Noord-Vietnam of voor de door de Noord-Vietnamezen gesteunde opstandelingen in Zuid-Vietnam. Alleen hadden ze besloten niet meer kritiekloos mee te gaan in de tweedeling die de Koude Oorlog voorschreef tussen het kapitalistische Westen en het communistische Oosten.
Aangekomen in het gezantschap werden we opgewacht door vijf dames en twee heren die vriendelijk naar ons knikten en bogen. Ze waren allemaal kleiner en dunner dan wij en gekleed in eenzelfde stemmig grijs, de dames in mantelpakjes, hoog gesloten aan de hals en de heren in pakken. We namen plaats in een wijde kring fauteuils met een laag tafeltje in het midden en de studenten deden vergeefse pogingen hun lange blote benen onder zich te verbergen. En terwijl er thee werd rondgedeeld, begonnen ze in perfect Frans aan onze gastvrouwen en -heren uit te leggen wat ze hier kwamen doen. Er ontspon zich een geanimeerd gesprek waarbij de situatie van dat moment werd vergeleken met die in de voorgaande maanden. Er werd nieuws uitgewisseld over de zendingen van hun technische apparaten die het Medisch Comité Nederland Vietnam verstuurde, samen met hun eigen medische materialen. En er werden inschattingen gemaakt van het verloop van de oorlog in de komende maanden. Het was hartverwarmend te zien hoe goed de studenten op de hoogte waren en met hoeveel respect er over en weer gesproken werd.
Op een gegeven moment haalde een van de studenten van achter zijn stoel een rugzak tevoorschijn en rolde een groot papier uit met in het blauw gedrukte lijnen en figuren. Onze gastvrouwen en -heren keken geïnteresseerd naar de blauwdruk van het röntgenapparaat en stelden vragen die de studenten beantwoordden. Maar ineens zag ik hoe ze elkaar blikken toewierpen. In hun enthousiasme merkten de studenten daar niets van en gingen door met het aanwijzen van blauwe lijnen en uitleg geven. Tot de Vietnamezen hun duidelijk maakten dat het beter was te stoppen.
De Amerikanen waren ertoe overgegaan de scherfjes in de fragmentatiebommen niet meer van metaal te maken maar van een hard soort plastic, waardoor ze niet of nauwelijks meer zichtbaar te maken waren met röntgenstralen. Vol ongeloof zakten we terug in onze stoelen. Op de gezichten van de studenten tekende zich afgrijzen af en ze begonnen geagiteerd door elkaar te praten. Hoe was dit mogelijk en was het wel zeker? Waar kwam dat bericht vandaan? Sinds wanneer was dat zo? Ja, werd er geknikt, het was volkomen zeker, zijzelf hadden het eerst ook niet willen geloven, maar er was geen ontkomen aan deze genadeloze waarheid. Ik zag een mengsel van verdriet en woede in de ogen van de Vietnamezen en in hun radeloosheid begonnen ze zich te verontschuldigen alsof zij er aansprakelijk voor waren. Het speet hen werkelijk vreselijk, maar voor het opsporen van de scherfjes uit fragmentatiebommen kon dit röntgenapparaat niet meer gebruikt worden … Ze zouden willen dat het anders was, maar zo lag het nu eenmaal … en ze waardeerden heus in hoge mate dat de studenten al dit werk hadden gedaan.
Toen de storm een beetje was gaan liggen begonnen de Vietnamezen de studenten moed in te spreken. Ze moesten het röntgenapparaat toch maar gaan bouwen en ook de generator. Want er moesten in lichamen heus nog genoeg metalen kogels worden opgespoord en scherven van granaten en gewone bommen. Werkelijk, de studenten konden ervan verzekerd zijn dat van hun apparaat dankbaar gebruik zou worden gemaakt.
En zo is het gebeurd. In het Medisch Bulletin van het Medisch Comité Nederland Vietnam van mei-juni 1973 staat in de verantwoording over 1972 te lezen: Verzonden: 6 complete draagbare röntgenapparaten inclusief elektrische generatoren.
Over de ‘verbetering’ van de fragmentatiebommen door de fragmenten onzichtbaar te maken, waren ook in de Verenigde Staten zelf wetenschappers verontwaardigd. In De Groene Amsterdammer van 11 september 1971, die oud redacteur Maarten van Dullemen wist op te diepen uit zijn omvangrijke archief, staat daarover onder de kop NOORD AMERIKA het volgende bericht:
"In de Verenigde Staten is sinds enige tijd een ‘Science for Vietnam’ beweging werkzaam. […] Een belangrijk deel van het research concentreert zich op de meest in het oog springende gevolgen van de Amerikaanse vernietigingsoorlog […] behandeling van verwondingen aangebracht door fragmentatiebommen. Zoals bekend is één van de laatste ‘verbeteringen’ in dit wapen, dat uiteenspat in tientallen kleine kogeltjes die zeer moeilijk aantoonbare wegen in het lichaam volgen, dat deze kogeltjes van plastic zijn gemaakt waardoor ze niet zichtbaar zijn op het röntgenscherm. De wetenschappers van ‘Science for Vietnam’ zoeken naar inspuitbare stoffen die zich aan de plastic kogeltjes hechten en ze wel op het röntgenscherm zichtbaar maken. Ook wordt bekeken of ze met radar- of sonar-stralen wel zichtbaar te maken zijn."
In de jaren die volgden werd door talloze actiegroepen en organisaties over de hele wereld krachtig en vasthoudend actie gevoerd om clusterbommen verboden te krijgen, zowel de ontwikkeling en de productie als het gebruik. In december 2008 ondertekende een honderdtal landen in Oslo de Convention on Cluster Munitions. Nederland was een van de ondertekenende landen en later hebben zich nog meer landen aangesloten. Dat gold niet voor de belangrijkste ontwikkelaars, producenten en gebruikers, China, Turkije, India, Israël, Pakistan, Rusland en de Verenigde Staten.
Intussen wordt er door wat nu het ‘Militairy-Tech Complex’ is gaan heten, en waarin de VS een sleutelrol vervullen, nog steeds met man en macht gewerkt aan nieuwe, slimme bommen. Nu vooral door te proberen het percentage niet-ontplofte bommetjes onder de 1% te krijgen, bijvoorbeeld door het inbouwen van software. Want men moet en zal de clusterbom blijven gebruiken. En ook nu blijft het voor activisten lastig om zicht te houden op welke wapens er worden ontwikkeld en hoe die worden ‘verbeterd’. Ze blijven daarbij afhankelijk van de betrokkenheid en het vernuft van slimme jonge wetenschappers die, net als de studenten die de draagbare röntgenapparaten ontwikkelden, hun kennis inzetten om burgers in oorlog te helpen zichzelf te beschermen tegen aanvallen vanuit de lucht*.
* Met dank aan Dr. Jolle Demmers, hoogleraar Conflict Studies, Universiteit Utrecht