© cc-afbeelding: Ewa Urban
Negentien Amerikaanse Congresleden dienden een resolutie in dat de Amerikanen het recht op boycot hebben. De resolutie was tegen het stijgende aantal anti-BDS-wetten in meerdere Amerikaanse staten. Het CIDI schreef onmiddellijk een stuk met de kop “Radicaliserende Democraten VS vergelijken Israël met nazi’s in pro-BDS-motie.” En in de tekst staat: “De vergelijking is volgens de IHRA-definitie antisemitisch.” Ik zal hieronder aantonen dat de resolutie Israël niet met nazi’s vergelijkt en dat CIDI drogredeneert.
Drie soorten analogieën
Tijdens mijn college argumentatieleer leerde ik dat er drie soorten analogieën bestaan: illustratieve, inductieve en deductieve. (Voor een theorie daarover zie het artikel van filosoof Bruce N. Waller “Classifying and analyzing analogies” in het blad Informal Logic.)
Illustratieve analogieën
Illustratieve analogieën zijn geen argumenten. Zij leggen slechts iets uit. In de collegeaantekeningen staat het volgende voorbeeld: “Zoals er verschillende soorten schepen zijn voor verschillende doeleinden, zo zijn er ook verschillende types analogieën met verschillende functies.” Ze zijn dus metaforen.
Inductieve analogieën
Voorbeeld in de aantekeningen: “Ineke Smit woont in een buitenwijk van Leiden, heeft drie kinderen op het gymnasium, speelt tennis, rijdt in een cabrio en stemt VVD. Het ligt daarom voor de hand dat Brenda Kronenberg, die ook in die buitenwijk van Leiden woont, ook kinderen op het gymnasium heeft, ook tennis speelt en ook in een dure auto rijdt, ook VVD stemt.”
Inductieve analogieën concluderen dat een voorwerp A een eigenschap X moet hebben omdat dit voorwerp een aantal eigenschappen met voorwerp B deelt en dan heeft B ook eigenschap X.
Deductieve analogieën
Deze zijn de belangrijkste argumenten. Voorbeeld uit de aantekeningen:“Studenten moeten niet verplicht worden om aanwezig te zijn op college. Als je je inschrijft voor een cursus en collegegeld hebt betaald, heb je het recht om college te volgen. Maar dat betekent niet dat het verplicht moet zijn. Het is net als wanneer je een seizoenkaart koopt voor FC Utrecht. Als je de kaart koopt, heb je het recht op een plaats, als je die wilt, maar het geeft FC Utrecht niet het recht om van jou te eisen dat je er iedere wedstrijd bent.”
In deductieve analogieën gaat het om een principe. De deductieve analogieën vergelijken geval A met geval B en beweren dat in geval B een principe werkt en dit principe zou ook op geval A toegepast moeten worden. Deze analogieën kan je als een deductief argument reconstrueren mits je het principe kan ontdekken. Waller zegt daarover:
1. We both agree with case A.
2. The most plausible reason for believing A is the acceptance of principle C.
3. C implies B (B is a case that fits under principle C).
4. Therefore, consistency requires the acceptance of B.
Fictieve speelfilm
Maar laat ik het nog beter uitleggen met een fictieve deductieve analogie. Stel je voor dat je in de bioscoop een Amerikaans rechtbankdrama bekijkt, over een man Jean Valjean, die De Kolom Van Oneindigheid van Constantin Brâncusi steelt. De aanklager beargumenteert als volgt in de rechtbank:
Premisse 1: Adolf Hitler stal 20% van de kunst in Europa. Alleen al uit Polen voor 20 miljard dollar.
Premisse 2: In de rechtszaak The People versus Hitler besloot de rechter dat Hitler de kunst terug moest geven.
Conclusie: Ook in onze rechtszaak moet de rechter Valjean dwingen om de kolom terug te geven.
De aanklager ontdekt hier het volgende principe dat in beide gevallen moet gelden: wie iets steelt moet het teruggeven.
Hiermee maakt hij een deductief argument (een syllogisme):
Premisse 1 (het principe): In alle gevallen van diefstal, moet de dief de buit teruggeven.
Premisse 2: Valjean pleegde diefstal.
Conclusie: dus hij moet de kolom teruggeven.
Wat vergelijkt de aanklager? Hij zegt niet dat Valjean net zo kwaadaardig is als Hitler. Noch dat Valjeans misdaad net zo groot is als die van Hitler. Dus hij vergelijkt niet Valjean met Hitler. Hij vergelijkt slechts de daden en concludeert dat ze een gedeelde eigenschap hebben: ze zijn diefstallen. En beiden moeten volgens hetzelfde principe beoordeeld worden.
Terug naar de boycot-resolutie
Hetzelfde geldt voor de Amerikaanse resolutie. Men gaf de volgende precedenten:
Wat denkt u? Vergelijkt de resolutie Israël met nazi’s, slechts omdat men Duitsland als precedent noemt? Wat voor soort analogie is deze? Inderdaad, een deductieve analogie. Wat is het gedeelde principe in al deze precedenten? Eigenlijk zijn er meer en ze staan in de resolutie zwart op wit:
Principe 1, het belangrijkste: “Affirming that all Americans have the right to participate in boycotts in pursuit of civil and human rights at home and abroad, as protected by the Constitution.” Dus burgers hebben het recht om te boycotten om mensenrechten te promoten.
Principe 2: Vrijheid van meningsuiting.
Principe 3: Vrijheid van protest.
We kunnen het volgende deductieve argument reconstrueren:
Premisse 1. Men heeft het recht om te boycotten om mensenrechten te verdedigen.
Premisse 2: Israël schendt mensenrechten.
Conclusie: Dus men heeft het recht om Israël te boycotten.
Dus de indieners van de resoluties beweren NIET dat Israëli’s net zo slecht zijn als de nazi’s, noch dat ze net zo’n grote misdaad plegen als Hitler. Zij zeggen alleen dat we nu hetzelfde principe moeten toepassen als in de genoemde voorbeelden.
De stroman
CIDI gebruikt hier de drogreden met de naam stroman: men legt woorden in de mond van de indieners van de resolutie.
Geen incident
Ik kom deze stroman vaak voor. Enkele voorbeelden:
Journalist Bart Schut noemde Dries van Agt een antisemiet, “volgens de IHRA-definitie”, omdat Van Agt in een interview zei: “De bezetting van Nederland duurde vijf jaar. De Palestijnen leven al acht keer vijf jaar onder bezetting.”
Alle pro-Israëlische lobby’s in het Westen lobbyden tegen benoeming van Michael Lynk als VN-rapporteur, omdat hij in een artikel over de Israëlische nederzettingen ook de nazi-kolonisatie van bezette gebieden als precedent noemde.
Deze maand stemde de Amerikaanse Presbyteriaanse Kerk over resoluties, waarin stond:
“After World War II when the horror of the Nazi Holocaust was revealed, Jews around the world said ‘never again’…Christians too vowed that never again would they be silent if a government passed laws establishing and maintaining the domination by one ethnic group over another ethnic group through systematic separation, oppression and denial of basic human rights. Silence in the face of evil was wrong then, and it is wrong now.”
De krant The Jerusalem Post schreeuwde meteen: “Dit is antisemitisme volgens de IHRA-definitie.”
Echter de Presbyteriaanse Kerk vergelijkt het Israëlisch beleid NIET met de Holocaust, maar beweert slechts dat er hetzelfde principe zou moeten werken: we moeten niet meer zwijgen bij dominantie, onderdrukking en mensenrechtenschendingen.
We zien hier hoe de Israël-supporters de IHRA-definitie als een bingokaart der valsspelerijen gebruiken om alle mogelijke kritiek op Israël monddood te maken en de mensenrechten van de Palestijnen en van Palestina-supporters te kunnen schenden.
cc-afbeelding: Ewa Urban