De wereld is in beweging in Jiangsu, Shandong, Jiangxi en Zhejiang. Deze Chinese provincies bouwen hun huji-beperkingen op binnenlandse mobiliteit af en vormen daarmee de voorhoede van een ommekeer op nationaal niveau. Dit is een zegen voor Chinese arbeiders, voor China én voor de wereldeconomie. Honderden miljoenen mensen krijgen er een vrijheid bij. De humanitaire en economische kansen zijn gigantisch.
Het hujisysteem voor de registratie van huishoudens (huji betekent ‘huishoudens-registratie’), dat in zijn huidige vorm in 1958 onder Mao werd ingevoerd, geeft iedere Chinese inwoner een zogeheten hukou, een persoonsstatus op basis van hun woon- of geboorteplaats. Er zijn twee hoofdcategorieën van hukou: je hebt of een plattelandshukou of een stadshukou. En de steden zijn ook weer hiërarchisch gerangschikt naar grootte en welvaartsniveau. Zonder de juiste, moeilijk te verkrijgen vergunning, mag je niet van een arm plattelandsgebied naar een florerende grootstad verhuizen. Ga je toch, dan heb je in je nieuwe woonplaats geen recht op sociale diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg en pensioen.
Het doel van het hujisysteem is om mensen letterlijk en figuurlijk op hun plek te houden, wat lokaal bestuur vergemakkelijkt. Het systeem bracht een stukje orde in een enorm dynamisch land. Zo voorkwam het de vorming van massale sloppenwijken rond grote steden, wat een groot probleem is in buurland India. Maar het systeem bindt mensen uit armere delen van het platteland vast aan hun regio en formaliseert en verscherpt zo de ongelijkheid tussen verschillende groepen Chinese inwoners (van ‘burgers’ is binnen het Chinese politieke systeem sowieso geen sprake).
In concreto drukt het twee- à driehonderdmiljoen (!) Chinese arbeidsmigranten de illegaliteit in. Deze arbeidsmigranten, die zonder toestemming van het platteland naar grote steden trokken voor werk, leven in een precaire, geïllegaliseerde positie. Hun hukou is ongeldig. Maar werken doen ze. Ze vormen een derde van de Chinese beroepsbevolking. Deze arme mannen en vrouwen, die de betaalbare industriële exportproducten maken die u consumeert, verkeren binnen hun eigen land in een staat van illegaliteit en verknechting. Vaak zijn ze slechter af dan illegale migranten in de VS of de EU omdat ze ter plaatse geen medische zorg of onderwijs voor hun kinderen krijgen. De kinderen verblijven daarom meestal bij hun grootouders op het platteland en zien hun ouders één week per jaar tijdens Chinees Nieuwjaar.
Een maat van me, de energieke Taobiao, is zo’n geïllegaliseerde arbeidsmigrant. Toen ik hem in 2015 ontmoette, was hij een ober in een café op de campus van de Peking Universiteit. Later werd hij een pijlsnelle pizzabezorger. ’s Nachts crossten we samen met elektrische scootertjes door het onstuimige Pekingse verkeer. Hij komt bij iedere samenkomst met een meloen en nootjes aanzetten en is als boeddhistische Daizu (een aan Thailand-gerelateerde etniciteit) ruimhartiger qua stijl dan gebruikelijk is in de Leitkultur van de Han-meerderheid.
In Peking sliep hij in een stapelbed in een kamer met vijf of zes andere mannen. Hoewel hij al dik in de dertig is, zegt hij dat hij pas aan een vriendin kan denken zodra hij eigen woonruimte heeft. Zijn ouders runnen een bamboeboerderijtje in een Dais dorpje in Yunnan, een zuidwestelijk provincie, op de grens met Thailand, op tweeduizend kilometer afstand van Peking. Toen ik hem en zijn familie daar in 2018 tijdens Nieuwjaar samen met een Australische vriend bezocht, werden we al vanaf het ontbijt volgegoten met varkensvlees en goedkope baijiu, een wodka-achtige drank. Taobiaos familie slachtte twee van hun zes varkens voor de festiviteiten. Er werd uitbundig gevierd, want familieleden zien elkaar zelden en voor de arbeidersklasse in China is de rest van het jaar geen feest. Ze leven in de mal van de huji.
Naast een menselijke realiteit, zijn de huji-beperkingen ook een macro-economische factor op wereldschaal. Omdat de beperkingen een massa van uitgebuite geïllegaliseerden scheppen, maken ze Chinese exportproducten ‘kunstmatig’ goedkoop, wat de wereldmarkt scheeftrekt en China’s handelsoverschot richting bijvoorbeeld de VS vergroot. De Chinese export heeft een veel grotere economische waarde dan wat China importeert. De industriële producten vloeien vooral van China naar het buitenland, terwijl het geld zich de andere kant op beweegt, waar het de zakken van partijverbonden industrialisten vult, die het vervolgens investeren in bijvoorbeeld Amerikaanse of Europese staatsobligaties.
De winst komt niet of nauwelijks terecht bij Chinese werknemers en al helemaal niet bij geïllegaliseerde Chinese werknemers, die daarom weinig geld te besteden hebben en weinig kunnen toevoegen aan de groei van de binnenlandse consumptiemarkt. Zo verstoort de internationale scheeftrekking van de handelsbalans tegelijkertijd het evenwicht in de binnenlandse Chinese economie, die te afhankelijk is van export en investeringen in infrastructuur en meer consumptiegedreven groei en dienstensector nodig heeft.
Maar verandering lijkt ophanden. Het ministerie van Openbare Veiligheid heeft plannen aangekondigd om de drempel voor het verkrijgen van een stadshukou te verlagen. Peking wil dat lokale overheden de huji-beperkingen opheffen in steden onder de drie miljoen inwoners en de beperkingen versoepelen voor steden met drie- tot vijf miljoen inwoners. En mogelijk worden uiteindelijk alle beperkingen opgeheven en daarmee de illegalisering van honderden miljoenen.
Een bevrijding uit de illegalisering baat de levensomstandigheden van arbeidsmigranten, wiens lonen meer in overeenstemming zullen raken met de internationale marktwaarde van hun arbeid. Dit zal vervolgens hun bestedingen omhoogtillen en daarmee de binnenlandse Chinese economie ten goede komen. Ondertussen zullen Chinese exportproducten duurder worden, wat kansen biedt aan industriële exporteurs in andere landen (denk aan Mexico, Turkije en Polen).
De ontmanteling van de huji-beperkingen is een zegen voor de mensheid. Zelfs Amerikaanse trade warriors die zich zorgen maken over de Chinees-Amerikaanse handelsbalans (China verkoopt veel meer aan de VS dan omgekeerd) hebben dezelfde belangen als onderbetaalde Chinese arbeidsmigranten, De eersten stellen zich China vaak voor als een monolithische rivaal, maar we staan allemaal aan dezelfde kant in deze kwestie. Als Chinese huishoudens meer geld te besteden hebben, is dat goed voor Chinese families, de Chinese economie én de wereldeconomie, die zich iets kan herbalanceren.
Maar hier het heikele punt: met de ontmanteling van de huji-beperkingen, geeft de Communistische Partij een controlemiddel uit handen, wat eigenlijk niet naar de aard van het beesje is. En ze zadelt zich op met gigantische stadsplanologische lasten: er moeten sociale diensten worden optuigt voor honderden miljoenen nieuwe (of ‘nieuw erkende’) stadsbewoners. Daar is moed en kunde voor nodig.
Welnu, laten we ze aanmoedigen, die Chinese beleidsmakers. Ik stel voor dat onze koning, premier, ambassadeur en minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als de wiedeweerga lovende brieven naar hun Chinese collega’s sturen. En trek de sterke drank open, als hommage aan de Chinese baijiu. Het is momenteel zo’n kommer en kwel op het wereldtoneel, met de Russische invasie en de dreigende sfeer rond Taiwan, dat als zich ergens toch iets glorieus voltrekt, we flink moeten uitpakken met het feest.