Capitole
• 15-12-2017
• leestijd 6 minuten
© cc-foto: Simon Varwell
Ik mis die oude treinen. Ik mis de gezelligheid die tot zo’n kwart eeuw geleden het reizen met de trein kenmerkte
Zelfs mensen die alles wat modern is beaat de hemel in prijzen – want het is…. ja, modern – beseffen dat moderne dingen niet altijd bij elkaar passen. Opmerkelijk bijvoorbeeld, en tegelijk veelzeggend, hoe in de Franse TGV-treinen aan het gebruik van mobiele telefoons paal en perk wordt gesteld. Op de schuifdeuren van de wagons zijn stickers geplakt met daarop het plaatje van een slapende mobiel (“zzzzzzz”): de beltoon moet worden uitgeschakeld. Ook kom je bordjes tegen die zeggen dat voor geklets in de mobiel alleen de restauratiewagen mag worden gebruikt. Niemand die zich eraan stoort, maar toch – ergens zijn de reizigers er zich van bewust dat het niet past in gezelschap van lijfelijk aanwezige anderen een gesprek te voeren waar deze anderen niet aan mee kunnen doen maar dat ze wel aan moeten horen. Je sluit je van hen af, je geeft hen de facto te kennen dat je lak aan hen hebt, en bovendien verstoor je hun rust – het enige wat overblijft wanneer je door mensen nadrukkelijk wordt genegeerd. Ja, toppunt van onwellevendheid, of gewoon van onbeschoftheid.
Nu is het natuurlijk zo dat je in de TGV’s niet meer gezellig met elkaar kunt converseren zoals dat nog kon in de oude TEE-treinen met hun ruime coupés voor acht personen, vier op de ene bank, vier op de bank er tegenover. In de TGV zit je weliswaar als sardienen in een blik op elkaar, maar dan met de ruggen naar elkaar toe. Dan wordt gekakel in mobiels natuurlijk des te irritanter, je kunt het niet door directe gesprekken overstemmen. Om maar te zeggen, ik mis die oude treinen. Ik mis de gezelligheid die tot zo’n kwart eeuw geleden het reizen met de trein kenmerkte. Ik weet het, wanneer ik dit zeg – durf te zeggen! – worden sommige mensen wit, of groen, of wat dan ook, van woede. Jij, die je vastklampt aan het verleden! Ik zeg: jullie overschreeuwen jezelf, jullie weten zelf ook heel goed dat veel dingen vroeger beter waren dan nu, maar jullie willen het niet waar hebben. Nostalgie is een gezonde tegenhanger van kunstmatig opgeschroefde liefde voor wat modèèèrn is, alleen maar omdat het modèèèrn is.
Capitole De laatste keer dat ik met de Capitole van Parijs-Montparnasse naar Toulouse reisde, moet rond 1990 zijn geweest. Sindsdien pakte ik steevast de TGV, via Tours, Poitiers, Bordeaux, om dan meestal in Agen uit te stappen. Snel is het zeker, vier en een half uur. En toch zei ik dan tegen mezelf: eens pak ik weer de gewone, de échte trein naar het Zuidwesten, de trein die middendoor Frankrijk spoort, over Vierzon, Limoges, La Souterraine, Souillac… Het overkomt me vaak dat een gevoel van… van wat? – noem het ‘voorlopigheid’ me overvalt wanneer ik bij het ondernemen van dingen gebruik maak van wat de moderniteit te bieden heeft. Ik doe het voor de vlugheid, omdat het praktisch is, een beetje slordig-weg, maar waarachtig, of substantieel is net niet. Ik kan me er niet in investeren, me er innerlijk rustig in installeren. Laatst dacht ik: nu moet het er toch eindelijk eens van komen, bij een volgend bezoek aan mijn vrienden in de Pyreneeën wordt het gewoon weer de Capitole. Wat blijkt? Hij is in 1991 opgeheven. Een jaar na mijn laatste reis! Een vreemde gewaarwording, te ontdekken dat je gedurende een kwart eeuw met een stil voornemen hebt rondgelopen (eens, later…) dat, zo blijkt, al die tijd onuitvoerbaar was.
Het traject Tot Orléans was het landschap buiten saai en plat. Ik heb het over de uitgestrekte korenvelden van de Beauce met zijn blinkende silo’s, en met de dorpjes die voorbijvaren (de masten zonder zeil, dat zijn de kerktorens). Na Orléans begint het donkere, rommelige bos van de Sologne. Ook plat, maar tenminste bos, en daarom geheimzinnig. Volgende halte: Vierzon. De gebouwen zijn wit. De Sologne hebben we achter ons gelaten, we wachten op de eerste glooiingen die de trein naar de noordelijke en westelijke uitlopers van het Massif Central zullen tillen. La Souterraine. Ervoor of erna – ik weet het niet meer – rijden we boven een afgrond. In de diepte kronkelt een riviertje. Kleurende boomgobelins laten stukken rots vrij. Dan rijden we stapvoets en statig het station binnen van Limoges. De grote provinciestad, een lange stop. Volgt Uzerche, een stadje dat zich als klimop aan een rotswand vastklampt. Vlak voor Souillac boemelen we over een lang viaduct dat wijde bochten maakt. De trein mindert vaart. De eerste keer werd ik hier door lieve familieleden opgehaald, we hadden in de buurt een vakantiehuis gehuurd. De keren daarop reed ik door: Cahors, Caussade – hier beginnen de platte daken van het Zuiden – Montauban, Toulouse: ’s zomers verraadden zich de Pyreneeën door de witte heiigheid waarin ze zich hullen, in het voorjaar en het najaar zijn ze bereid voor je op te blinken…
Goed, dat was het traject, dat was wat je uit het raam te zien kreeg. Maar je keek niet acht uur lang alleen maar uit het raam. Je had je ook bezig te houden met je medepassagiers. Want in zo’n coupé maakte je deel uit van een kleine gemeenschap.
De coupé Een uur lang hielden we het vol ons neutraal gereserveerd op te stellen, met uitdrukkingloze gezichten langs elkaar heen te kijken. Totdat iemand uit een tas een rolletje pepermunt opdiepte, openpeuterde, en alvorens zelf een pepermuntje in zijn mond te stoppen, de andere reizigers het rolletje voorhield. Waar doen ze dat nog? Zoetigheid delen? In zo’n coupé was dat domweg een vereiste. En niet alleen snoepgoed. In Vierzon, of La Souterraine, kwamen oudere echtparen aan boord die er zich niet in het minst voor schaamden er als mensen-van-het-platteland uit te zien. En of het nu tien uur ’s morgens was of drie uur ’s middags, in een trein, daarin hoor je te eten – vonden ze. Want reizen doe je niet elke dag, en voor zo’n onderneming heb je versterking nodig. Voor hen was het ondenkbaar om zich in de restauratie of bij de man in het rode jasje die met de eet- en drinkkar langskwam – “bonjour, café, sandwiches” – van fletse fabrieksversnaperingen te voorzien. Te duur ook nog. Nee, uit tassen werden verse stokbroden tevoorschijn gehaald, slingerworsten, die Monsieur met een groot uitklap-mes op zijn schoot in plakjes sneed, stukken koude kip, waarin, zo te ruiken, bij het koken een farce vol knoflook was gestopt, plakken tenenkaas in wit oliepapier, tomaten, gekookte eieren, en ga maar door.
En vooral: we nemen rustig de tijd. Maar hadden Monsieur of Madame een sandwich gesmeerd, dan werd die eerst de anderen aangeboden. Ook de wijn uit de veldfles die Monsieur in een plastic bekertje goot. Ik geloof dat ze wél van je verwachtten dat je veel van dit alles weigerde, maar het was pas na zo’n wellevende “non merci” dat Monsieur met gerust gemoed het glas naar zijn mond kon brengen, na het even te hebben geheven. Waar je het dan over hebt? Want een gesprek komt dan meteen op gang. Over eten, over hoe veel lekkerder groente en vruchten uit de eigen tuin zijn, over de asperges die erg laat zijn dit jaar, over de tomaten die erg vroeg zijn, over het goede of slechte wijnjaar.
Een perzik Dit mis ik in de TGV. Wanneer een onbestemd, geglobaliseerd wezen naast me in de TGV naar chips uit een zakje grijpt, en daarbij niet ophoudt naar zijn opengeklapte laptop te staren, en dan begint te kraak-kauwen, dan erger ik me m’n gal uit mijn lijf. In zo’n TGV is alles eraan gedaan om contact tussen de reizigers te voorkomen – privacy boven alles! Maar als dan toch iets dat des-mensen is deze stroomlijn van anonimiteit doorbreekt – en hoe kan het anders, je zit hutjemutje op elkaar? – dan is dat des te moeilijker te verdragen. Geen mobiels? Terecht. Geen chips? Zou ik ook terecht vinden. En – en ja, toch mis ik die oude Capitole. Ik heb even op het gangpad gestaan, om van die kant naar buiten te kijken – naar een kasteel, dat vanuit een park met ceders breeduit naar voren treedt, op een heuvel. Ik kom weer terug in de coupé, de lucht van knoflook slaat me in het gezicht. Mag ik u een perzik aanbieden? Dat was nog eens reizen, dat was écht.
Ja maar niet modèèèrn. Hou je kop!