Brussel is a hellhole, zag ik een ultrarechtse kabaalmaker roepen in de media nadat een bijeenkomst van zijn soortgenoten verboden was verklaard. Zo noemde Trump de Belgische hoofdstad ook ooit. Dan is mijn Pavlov-reactie dat het toch wel een leuke stad moet zijn. Om te beginnen lijkt het verhinderen van dat soort haatzaaierij me uiterst verstandig, of die taal nou van extremistische predikers of politici komt.
Tegenover de extreemrechtse haat staan de mensen die van Brussel houden. Dyab Abou Jahjah, om maar eens een willekeurig iemand te nemen, verklaarde ooit bij Zomergasten dat de stad zijn gedroomde samenleving is omdat geen enkele bewonersgroep er in de meerderheid is. De minderheid is de meerderheid, zeggen ze trots in Brussel en dat kenmerkt de stad. Je moet even over die duiding nadenken, het is ongebruikelijk. Zo kent Brussel meer contrasten en paradoxen. Uit het nieuws ken je het als broeinest van terroristen en sociale problemen of als de onofficiële hoofdstad van de Europese Unie. Bij bezoek valt vooral op dat alle aanduidingen in twee talen zijn, Nederlands en Frans. Maar het is ook een van de rijkste gebieden van Europa, vrijwel nergens anders wordt zoveel geld verdiend als in Brussel. En het is een stad waar heel veel mensen dol op zijn, al is iedereen het er over eens dat het ook een moeilijke stad is. Alleen al om te begrijpen hoe de stad organisch in elkaar zit. Er is een centrale stad met zo’n 200.000 inwoners maar daar omheen en aan vastgeplakt zitten 18 gemeentes die tezamen een gewest vormen met een eigen regering, naast de regeringen van de Vlaamse, Waalse en Duitstalige gemeenschappen van België. In de regio Brussel wonen 1,8 miljoen mensen en dat is meer dan in de regio Amsterdam.
In zijn boek We moeten eens over Brussel praten schetst onderzoeksjournalist Hans Vandecandelaere weer een ander beeld van deze zo ongrijpbare stad: dat van de hyperdiverse samenleving. In Nederland barst bij dat woord dan meteen het debat los of over de vraag of die hyperdiversiteit wel zo wenselijk is, of goed of slecht. Vandecandelaere verspilt daar z’n energie niet aan. De hyperdiversiteit is een gegeven. Het is zoals het is. En die benadering voelt als een verademing. Het is een nuchtere kijk, weg van de hyperbolen die iedere discussie laten escaleren of verdampen. Brussel heeft het imago de stad van vroeger te zijn, denk alleen al aan de klassieke chanson Brussel was toen nog een bruisende stad, maar dit boek toont dat het de stad van de toekomst is.
Brussel is een stad met sociale problemen, en niet de geringste. Niemand mag in de meerderheid zijn, de ongelijkheid is er niet minder om. In sommige delen van de stad heerst extreme armoede, tot aan mensen die honger lijden. De hyperdiversiteit leidt er toe dat er ook een breed scala aan sociale zorg nodig is, want iedere groep vereist zo zijn eigen benadering of aanpak. Vandecandelaere zocht uit hoe dat werkt op tal van terreinen, van huisvesting tot arbeidsmarkt, van cultuur tot publieke ruimte. Hij sprak met bewoners, vrijwilligers en professionals en tekent hun ervaringen en analyses op. Overigens komen daarbij vooral de laatste twee groepen aan het woord. Aan de in Nederland zo populaire voxpop heeft de auteur geen boodschap. Dat scheelt wel een hoop geklaag.
Het boek gaat eigenlijk over hoe een samenleving zelf problemen ‘oplost’. Zo vertelt hij over het fenomeen zorghuwelijken. Oudere mannen huwen daarbij jongere vrouwen uit het buitenland als een soort mantelzorgers voor later. Het is ook een 'oplossing' voor het wegvallen van voorzieningen voor senioren. Daar kan je van alles van vinden. Je kunt er meteen over in de gordijnen gaan hangen maar er zijn vrouwen die het een goed idee vinden, ook al zullen ze het zelf geen zorghuwelijk noemen.
Vandecandelaere beschrijft meer fenomenen die ik me nooit gerealiseerd heb. Bijvoorbeeld dat de meeste Bulgaarse migranten die zich hier gevestigd hebben Turks spreken. Ze hebben cultureel misschien minder gemeen met de Turkse migranten die er al veel langer wonen maar kunnen daar wel makkelijk mee communiceren. Economisch gezien is dat erg handig en leidt het tot allerlei samenwerkingen. Ik vroeg om me heen of iemand wist of dat in Nederland ook zo werkt. Niemand had een flauw idee. Op het gebied van diversiteit - accepteren dat mensen verschillend zijn en daar interesse in tonen - loopt Nederland echt achter.
In Nederland gaat het debat wel al heel lang over segregatie en de bestrijding daarvan. Vandecandelaere stelt dat diversiteit juist openheid forceert. Je kunt geen diverse samenleving hebben als mensen niet open zijn. Bij die openheid horen ook wederzijds respect en tolerantie voor bijvoorbeeld tradities. In het Nederlandse debat worden tradities al snel heilig verklaard wanneer ze als 'Hollands' worden gezien en even rap als bedreigend ervaren wanneer dat niet zo is. Om tradities moet je je alleen maar druk maken als ze schadelijk zijn, stelt de auteur.
Een voorbeeld van een schadelijke traditie is het Mahgrebijnse hchouma, het taboe verklaren van alles wat met seks, liefde en emoties te maken heeft. Het is een schaamte die van generatie op generatie wordt overgegeven. Of liever gezegd werd, want door de open samenleving wordt die traditie steeds meer onhoudbaar. Vandecandelaere beschrijft hoe het fenomeen langzaam erodeert omdat verstoppen lastig is in een open samenleving. Dat wil overigens niet automatisch zeggen dat de normen veranderen. Geen seks voor het huwelijk kan een bewuste keuze zijn, de verandering is dat er niet langer spastisch over gedaan wordt. Makkelijk is dat natuurlijk allemaal niet. Want de hyperdiversiteit gaat bijvoorbeeld ook gepaard met multidiscriminatie. Marokkaanse homo’s zijn daar slachtoffer van. Binnen Marokkaanse kring worden ze gediscrimineerd omdat ze homo zijn, daarbuiten omdat ze Marokkaan zijn. Dat los je niet op met een gay parade. Vandecandelaere stipt aan het slot van zijn boek aan waar het oude progressieve multiculturalisme de fout mee in is gegaan, met de veronderstelling dat alle nieuwe groepen homogeen zijn. Hyperdiversiteit is de correctie op dat denken.
Het gaat niet alleen over cultuur, zeker niet. Zo wordt ook duidelijk hoe de schrijnende armoede kan ontstaan. Er zijn allemaal regelingen en toeslagen en politici denken de problemen daarmee op te lossen maar de mensen voor wie de regelingen bedoeld zijn, hebben daar geen enkele weet van. Vandecandelaere beschrijft het leven van de vele analfabeten die de stad telt. Die overleven onder meer dankzij de voicenotes van Whatsapp. Ik bedacht al lezende dat de overheid de groep zou kunnen bedienen met behulp van eenvoudig geschreven teksten en de voorleesfunctie van smartphones. Geen idee of dat echt zou werken maar dat had ik wel vaker bij het boek, dat je denkt, o zo kan het ook.
Het fascinerende van We moeten eens over Brussel praten is dat het over een heel andere wereld gaat en geschreven is met een voor Nederland ongebruikelijke blik maar dat er toch zoveel herkenbaar is. Je moet natuurlijk wel voor lief nemen dat het een Belgisch boek is met zijn eigen woordgebruik. Ik wist toevallig wat een vzw is (de Vlaamse term voor stichting) maar wat ketje betekent moest ik toch echt opzoeken. De auteur gaat er ook vanuit dat de lezer bekend is met de stad. Het is geen reisgids zogezegd, dus ook dat vereist af en toe wat opzoekwerk.
Voor de gemiddelde Nederlander is het vast allemaal niet interessant maar ik vond de optimistische toon verfrissend. In Nederland gaan progressieve uiteenzettingen vaak gepaard met verontschuldigingen, Vandecandelaere schrijft ze op als vanzelfsprekendheden. En dat is terecht want het is verstandige taal en dat geldt ook voor de visies die hij noteert.
We moeten eens over Brussel praten door Hans Vandeclaere, 255 pagina's, uitgeverij EPO.