Vandaag, op 3 mei, hadden er in Bolivia verkiezingen plaats moeten vinden. De interimregering van Jeanine Añez heeft die tot nader order uitgesteld vanwege het coronavirus. Een goede reden, maar ook een reden die haar goed uitkomt: Añez is onverwachts aan de macht gekomen na een revolutie of staatsgreep – ligt eraan wie je het vraagt – en de kans dat ze de verkiezingen wint is klein.
Bij de vorige verkiezingen, op 20 oktober, werd de telling onderbroken door een radiostilte, en toen de teller weer aan ging bleek de zittende president er ineens een heel stuk beter voor te staan. “Fraude!” riep de oppositie en nadat de Organization of American States OAS een week later inderdaad onregelmatigheden vaststelde (of daaraan een frauduleuze intentie ten grondslag lag wordt nog betwijfeld) werd de uitslag ongeldig verklaard.
Onbetwist is dat Evo Morales – sinds 2005 de eerste inheemse president van een land met een overwegend inheemse bevolking – de verkiezingen had gewonnen; betwist wordt of dat met meer of minder dan 10% verschil was, en of er een tweede stemronde had moeten volgen. Evo (in Latijns-Amerika worden linkse leiders vaak bij hun voornaam genoemd) bestempelde het hele gebeuren als staatsgreep maar zag zich toch gedwongen te vertrekken. Hij nam daarbij een groot deel van zijn partijtop mee, waarschijnlijk in de hoop het land in chaos te storten om na enkele dagen als redder terug te keren, zoals Chávez dat in 2002 in Venezuela had gedaan.
Maar het liep anders: Jeanine Añez, de tweede vicepresident van de senaat, bleek volgens jurisprudentie uit 2001 nummer vijf in de lijn van successie en werd, nadat nummer een tot en met vier het land waren ontvlucht, in november tot president uitgeroepen. “De bijbel is terug in het paleis,” beloofde ze tijdens haar eerste toespraak om kort daarna het leger op de opstandige inheemse bevolking af te sturen, met minstens dertig doden tot gevolg.
Eduardo Galeano schreef in Las venas abiertas de América Latina dat de armoede van een volk vaak het gevolg is van de rijkdom van het land. Voor Bolivia, het armste land van Latijns-Amerika, is dat zeker het geval. In 1545 zag een indiaanse lamaherder hoe het maanlicht de Sumaq Urqu deed opglimmen. De berg bleek vol zilver te zitten en werd door de Spanjaarden al snel tot Cerro Rico (rijke berg) omgedoopt. De inheemse bevolking werd tot slaaf gemaakt en velen mochten de mijnen pas als lijk verlaten.
Tussen 1503 en 1660 verscheepte Spanje 16.000 ton zilver over de Atlantische Oceaan – meer dan drie keer de complete Europese reserves in die tijd. Vanwege de enorme Spaanse staatsschuld vloeide dit kapitaal door naar alle landen van Europa. Naar schatting zijn in de mijnen van Cerro Rico 5 tot 8 miljoen mensen omgekomen; de Europese renaissance is gebouwd op dode indianen.
Bolivia heeft zijn rijke bodem vaker duur betaald. Aan het begin van de 20e eeuw werd er een oorlog met Brazilië uitgevochten over Acre, een regio rijk aan goud en rubber. Brazilië won. Dertig jaar later belandde Bolivia in een oorlog met Paraguay over de Chaco, een stuk woestijn waar olie onder de grond zou zitten. 50- tot 80.000 Bolivianen sneuvelden, en tweederde van de Chaco ging naar Paraguay.
En aan het begin van de 21e eeuw vormde Bolivia het toneel van nog twee conflicten waarin grondstoffen centraal stonden: de wateroorlog van 2000 en de gasoorlog van 2003. In de eerste ging het om de privatisering van de watervoorziening van Cochabamba, de vierde stad van Bolivia, die leidde tot een exorbitante steiging van de waterprijzen. Na een volksopstand werd de privatisering teruggedraaid. Het gasconflict ging om de exploïtatie van gas en bracht maar liefst twee presidenten ten val. In de nasleep van dit conflict won Evo Morales zijn eerste presidentsverkiezing met de belofte de gasreserves te nationaliseren.
In het eerste decennium van de 21e eeuw braken meerdere Zuid-Amerikaanse leiders met de Washington Consensus, het door de VS middels IMF en Wereldbank opgelegde beleid van bezuinigingen, vrije markt en een kleine overheid. Chávez in Venezuela, Correa in Ecuador, en de minder radicale Lula en Kirchner in Brazilië en Argentinië belichaamden de zogenaamde pink wave. Wat deze politici verenigde was een links beleid met een centrale rol voor de staat die zijn sociale programma’s wist te bekostigen door de (vooral Chinese) vraag naar grondstoffen.
In Bolivia combineerde Evo klassiek socialistische elementen met een nadruk op de emancipatie van de inheemse bevolking en zijn retoriek was beter te verteren dan de rabiate uitspraken van zijn Venezolaanse ambtsgenoot. Bovendien had zijn beleid succes: de neoliberale geloofsleer ten spijt leidde de Boliviaanse big state tot een drastische vermindering van de staatsschuld en een verdrievoudiging van het BNP per capita. Veel Bolivianen kwamen uit de armoede, de inheemse bevolking won aan zichtbaarheid en Evo werd een held van internationaal links.
Ook ik was ingenomen door Evo’s wat ongemakkelijke verschijning op het politieke toneel. De combinatie van identiteitspolitiek en klassenstrijd die hij vertegenwoordigde bood een welkom contrast met linkse partijen in het Westen, waar identiteitspolitieke overwegingen het zicht op economische uitbuiting vaak juist hadden vertroebeld. Maar van dichtbij is alles ingewikkelder, zoals ook mijn recente bezoek aan Bolivia liet zien.
Ik heb met veel mensen gesproken die in het verleden op Evo hebben gestemd en veel van hen steunen zijn partij de MAS nog steeds – maar geen van hen steunt Evo. Vermoedelijk heeft hij op het platteland nog een loyale aanhang, maar van de 64% waar hij in 2009 over kon pochen is weinig over. Of er daadwerkelijk fraude is gepleegd mag betwijfeld worden maar zeker is dat Evo onder zijn eigen volk steeds minder populariteit genoot.
Macht corrumpeert en ook Evo ontpopte zich tot een leider wiens goede intenties tot slechte keuzes leidden. In 2009 introduceerde hij een nieuwe Grondwet waarin staat dat een president niet meer dan twee termijnen mag dienen. In 2014 brak hij met zijn eigen Grondwet; een breuk die hij rechtvaardigde met het argument dat zijn eerste termijn voor de invoering van de Grondwet plaatsvond en daarom niet meetelde.
Toen zijn derde termijn ten einde liep hield hij een referendum om het volk te vragen of hij er nog een termijn aan vast mocht plakken; het negatieve antwoord negeerde hij in 2019 met verwijzing naar de Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin staat dat iedereen zich voor een politiek ambt kandidaat mag stellen. Een kenmerk van populisten is dat ze geloven dat alleen zij hun volk kunnen redden. Ook Evo leek dat te geloven, met een overtuiging die de grenzen tussen democratie en dictatuur liet vervagen.
Maar hoewel Evo’s mandaat door fraudebeschuldigingen en een genegeerd referendum aan legitimiteit verloor, heeft de huidige president Jeanine Añez nooit een mandaat gehad. Van een vreedzame transitie naar een nieuwe democratische regering lijkt geen sprake: Evo’s bondgenoten worden vervolgd en de kritische pers wordt in de naam van ‘pacificatie’ het zwijgen opgelegd. De MAS loopt voorop in de peilingen, maar het is onzeker of Añez’ interimregering eerlijke verkiezingen zal organiseren. Het gevaar is dat de afkeer van Evo tot de opkomst van een Boliviaanse Bolsonaro leidt en dat een blanke bovenklasse haar leidersrol gebruikt om de rechten die de inheemse bevolking sinds 2005 heeft verworven ongedaan te maken.
Volgens een tweet uit 2013 droomde Añez destijds van een Bolivia zonder satanistische indiaanse rituelen, en vond ze dat de inheemse bevolking in de steden niets te zoeken had. In januari waarschuwde ze haar aanhang ervoor dat de “wilden” weer aan de macht zouden kunnen komen. Ze staat momenteel op de derde plaats in de peilingen.
Op de tweede plaats staat Carlos Mesa, die als voormalig vicepresident en president betrokken was bij het gasconflict tussen 2003 en 2005. Hij is medeverantwoordelijk voor de 60 voornamelijk inheemse doden die daarbij vielen. Als Luis Arce – leider in de peilingen en kandidaat voor de MAS – er niet in slaagt met 10% verschil te winnen is het waarschijnlijk dat rechts zich achter een van deze kandidaten schaart.
Hoewel een virus geen politieke voorkeur kent, heeft de coronacrisis precaire leiders als Piñera in Chili, Duque in Colombia, Maduro in Venezuela en Añez in Bolivia geholpen hun grip op de macht te versterken. Waar 2019 nog een golf aan protesten zag, zijn samenscholingen nu verboden en verkiezingen voorlopig uitgesteld.
Van de charismatische linkse leiders die de Latijns-Amerikaanse opstand tegen kapitaal en imperialisme aanvoerden was al voor corona weinig over: Fidel en Chávez zijn dood, Lula is net uit de gevangenis en dreigt daar weer in te verdwijnen, en Evo is persona non grata in zijn eigen land.
Tijdens het eerste decennium van de 21e eeuw ontpopte Latijns-Amerika zich tot een laboratorium waar geëxperimenteerd werd met alternatieven voor het neoliberalisme, maar charismatische anti-imperialisten hebben ook daar plaats gemaakt voor een nieuwe generatie rechtspopulisten. Het tijdperk van de linkse helden is voorbij.