Gunnen OESO-landen, waaronder Nederland, kwetsbare landen wel voldoende belastinginkomsten?
De wereldleiders bekrachtigden tijdens de G20-top in Rome afgelopen weekend een nieuw pakket belastingmaatregelen. Het pakket moet een belangrijke stap worden in de strijd tegen belastingontwijking, maar wie dieper in de maatregelen duikt ziet een zwak pakket dat te weinig belastingen herverdeelt, belastingparadijzen beperkt een hak zet en landen dwingt effectievere nationale maatregelen op te geven. Deze cocktail van tekortkomingen treft landen in het mondiale zuiden extra hard. Ontwikkelingslanden willen daarom meer invloed om eerlijke afspraken te maken. Maar de grote vraag is: gunnen OESO-landen, waaronder Nederland, deze groep kwetsbare landen wel voldoende belastinginkomsten?
Met de gesloten belastingdeal blijft een echt betekenisvolle herverdeling van belastinginkomsten uit. Het systeem bevoordeelt de landen waar de internationale bedrijven hun hoofdkantoren hebben en zorgt ervoor dat de landen waar de bedrijven hun producten afzetten nog altijd niet genoeg kunnen belasten.
Ook de bejubelde internationale minimum winstbelasting heeft een keerzijde. In compromis met belastingparadijzen is een winstbelasting tarief van 15% afgesproken. Dat tarief ligt echt veel lager dan het OESO-gemiddelde van 23% en is zowat de helft van de circa 29% winstbelasting die de armste groep ontwikkelingslanden gemiddeld hanteert. Je kan op je klompen aanvoelen dat zo’n laag minimumtarief juist ontwikkelingslanden onder druk zal zetten om het belastingtarief te verlagen. Om nog maar te zwijgen van de uitzonderingen die bedrijven zullen krijgen, die hun effectieve belastingdruk tot onder de 15% zal doen dalen.
Het is wrang dat de wereldleiders vol lof zijn over een pakket dat de ongelijkheid tussen de westerse wereld en het mondiale zuiden kan doen toenemen. Het wordt gepresenteerd als een internationaal akkoord, maar vooral de belangen van de OESO-leden zijn erin veiliggesteld. Ondanks een poging van de OESO om een grotere groep landen te betrekken, is het niet goed gelukt ontwikkelingslanden aan zich te binden en ze een gelijkwaardige stem te geven.
Van de 193 landen die zijn aangesloten bij de Verenigde Naties hebben slechts 119 het OESO-pakket ondertekend. Het pakket oogstte veel kritiek uit het mondiale zuiden en een groep middeninkomenslanden die mee hadden onderhandeld, bestaande uit Nigeria, Kenia, Pakistan en Sri Lanka, weigeren de uitkomst te ondertekenen. Van de groep 46 minst ontwikkelde landen nam meer dan 75% niet deel aan de onderhandelingen en hebben het dus akkoord niet ondertekend.
Ondanks de heldere en luide kritiek van ontwikkelingslanden, experts en maatschappelijke organisaties op het pakket duwde de OESO het er toch door. Het gaat hierbij zelfs om het tweede pakket aan internationale belastingmaatregelen in 5 jaar dat onvoldoende rekening houdt met de behoeften van ontwikkelingslanden.
Dit terwijl er al sinds 2001 een discussie gevoerd wordt dat het rechtvaardiger is internationale belastingherzieningen via de Verenigde Naties vorm te geven, zodat er meer democratische besluitvorming komt. Een coalitie van 134 ontwikkelingslanden, verenigd in de G77, hebben nu een voorstel ingediend voor een wereldwijd belastingorgaan onder de vlag van de Verenigde Naties. De G77 heeft de afgelopen 2 decennia vaker dat voorstel ingediend maar dat werd telkens geblokkeerd door de OESO, waar Nederland onderdeel van uitmaakt.
De grote vraag luidt dan ook, blijft de OESO, een groep van 38 rijke landen, handelen naar eigenbelang en de legitieme wens van ontwikkelingslanden voor democratische besluitvorming negeren? Is Nederland bereid een lans te breken voor ontwikkelingslanden? Wij roepen de Nederlandse overheid op zich hier sterk voor te maken, want zolang de OESO ontwikkelingslanden geen eerlijke belastingen gunt, zullen mensen onnodig verstookt blijven van cruciale publieke diensten en blijven ze afhankelijk van internationale hulp.