© cc-foto: Ivan Radic
Wij doen alles verkeerd om. Wie meer verdient, wie kookt, vaker de kinderen uit school haalde, wie over het geld beslist, wie stoft en wie auto rijdt. Wie kalm blijft bij stress. Wie zachtaardiger is. De kleuterjuf vroeg tien jaar geleden aan onze zoon of zijn vader zelf ook stofzuigt. De rolpatronen uit de jaren vijftig zijn zeker nog niet helemaal weggesleten in Nederland. Niemand die over ons oordeelt gelukkig. (Ook de juf vond de stofzuigende vader cool, want die zorgt voor meer waardering voor wat ‘wij’ doen.)
Bij de vakantiehuisjes die we deze zomer huren krijg ik uitleg over de keuken en wasmachine. Man krijgt instructies over alles wat technisch is. Hij rekent ook altijd af als we uit eten gaan. Wat wel relaxed is. Maar we konden gisteravond de vaatwastabletten niet vinden, en de ventilator begrepen we ook al niet (en het is hier 34 graden!).
Toen ik gisteren bij het inparkeren de band lek reed tegen een rotsblok werd het lastiger. Want daarover praten en hulp regelen moet via man-zonder-rijbewijs-en-zonder liefde voor-techniek.
Hebben we een reservewiel, vraagt de Italiaanse buurman aan man? Nee helaas, zeg ik. De auto is nieuw en in mijn achterhoofd had ik al genoteerd dat er geen reservewiel was. Maar de afgelopen 25 jaar had ik die nooit nodig, dus ik had die gedachte genegeerd. Buurman wil het wiel samen met man van de auto af halen, en naar het volgende dorp rijden voor een nieuwe band. Ik zeg dat ik de ANWB ga bellen en dat die haar Italiaanse evenknie wel zal laten langskomen. Buurman kijkt naar man en zegt dat hij in het dorp zal navragen welke garage een Citroën-band op voorraad heeft.
Ik zie mezelf tussen hen staan, met mijn lange witte lijf. Zo’n Nederlander die onbeleefd en eigenwijs het beter denkt te weten. Terwijl ik echt wel naar hem wil luisteren: hij was degene die me bij het inparkeren vertelde dat ik nog iets meer naar rechts moest sturen.
Vanochtend kwam de buurman vertellen dat hij zelf een verzekering heeft waarbij het autobedrijf zijn auto komt ophalen bij een lekke band. Of wij dat niet ook kunnen proberen. Si, si, dank voor alle hulp!
Déjà vu naar de fractievergaderingen (gemeenteraad) van enkele jaren terug: ‘Jij praat er altijd zo doorheen, je laat me nooit uitpraten!’ Ja dat klopt, vrees ik, anders kwam ik er gewoon niet tussen.
Déjà vu naar al die andere vergaderingen de afgelopen decennia, waar het woord krijgen een uitdaging was. Één kans om je inbreng te doen krijg je altijd, want iedereen moet minstens één keer gehoord worden, anders is het onbeleefd. Snel uit de hoek komen is helaas niet een kunst die ik versta.
Déjà vu. Een collega die gefrustreerd roept: ‘Ik krijg altijd minder het woord dan de mannen die er zijn!’ Zou het echt? Ik dacht altijd dat het aan mij lag. De tijd nemen om een gedachte tot in detail uit te leggen doe ik zelden in gezelschap. In de verwachting het verhaal toch niet af te zullen maken. Ja, dan wordt het voor iedereen wel saai inderdaad.
Ik begrijp je, zegt man. Hij heeft er geen last van. Dat straks iedereen van hem verwacht dat hij met de monteur meegaat naar de garage om daarna de auto terug te rijden deert hem niet.
Het stomme is: de buurman is super aardig. Die fractievoorzitter kon niet veel beter. En die mannen tijdens al die vergaderingen die elkaar meer het woord gaven dan de vrouwen in de zaal? Ze deden het niet bewust. Denk ik zeker te weten. Ik doe het nota bene zelf ook als ik een vergadering voorzit: mensen die gewend zijn dat er naar hen geluisterd wordt, zijn best lastig in te perken als je de discussie niet dood wilt slaan. En andersom is ook lastig.
Zou het in Italië moeilijker zijn voor vrouwen op de werkvloer dan bij ons? Zomaar een gedachte terwijl ik op de stoep voor de garage zit totdat de band verwisseld is.
cc-foto: Ivan Radic