Niemand weet wat er in Albanië gebeurt, maar wat er gebeurt staat ons allemaal te wachten: het opzij schuiven van de democratie, het doorvoeren van neoliberalisme en het privatiseren van de staat.
Er is een bepaald moment in Adam Curtis’ documentaire Bitter Lake waarin de verteller, Curtis zelf, spreekt over de idealen waarmee zowel de Sovjets als de Amerikanen Afghanistan binnenvielen: het creëren van een staat gebaseerd op hun respectievelijke ideologieën en principes, het creëren van een bondgenoot in de regio, het vormen van het land naar hun gelijkenis.
Maar, zo concludeert Curtis ironisch, ze beseften amper dat Afghanistan in plaats daarvan henzelf zou omvormen. Noch de Sovjets, noch de Amerikanen hadden kunnen vermoeden dat zij gedurende hun respectievelijke oorlogen en bezettingen juist de gewoontes mee terug naar huis zouden nemen die ze probeerden uit te roeien: corruptie, nepotisme, belangenverstrengeling.
Verlichting Ik woon nu al bijna zeven jaar als immigrant in Albanië. Ik heb ambassadeurs en internationale afgevaardigden zien komen en gaan. En allemaal, zo beweren ze keer op keer publiekelijk, delen zij hetzelfde ideaal: van Albanië een beter, ‘Westers’ land maken. Hun aanwezigheid in Albanië, de kennis en investeringen die zij meebrengen, zouden Albanië stabiliseren en voorbereiden op een toekomst binnen de Europese Unie.
De regering, geleid door kunstenaar–politicus Edi Rama, heeft slim ingespeeld op de zweem van eigendunk die rond de internationale gemeenschap hangt. Dit is enigszins misplaatste eigendunk, want zeg nu zelf, welke carrièrediplomaat wordt er beloond met een post in een geopolitiek vrij onbetekenend landje aan de rand van de Europese Unie?
Hoe dies ook zij, Rama spreekt hun taal en doet zich voor als een van hen. Hij zou een staat opbouwen, hij zou het IMF en Wereldbank terughalen, hij zou de politie hervormen, het juridische systeem, enzovoorts. Hij hult zich in de mantel van de Europese Verlichting – cosmopolitische vergezichten, hedendaagse kunst, goede smaak.
Maar terugkijkend naar vier jaar Rama lijkt het of er achter de bont gekleurde façade van Tirana maar weinig is veranderd. Wat er wel is veranderd is niet Albanië, maar het ‘Westen’, in het bijzonder de EU. In een vrij korte tijd is binnen de EU een populistisch en nationalistisch discours ontsproten dat twintig jaar geleden, toen Albanië aan de rand van een burgeroorlog stond en een internationale troepenmacht het land moest stabiliseren, ondenkbaar geweest zou zijn in de liberale, vermogende en multiculturele samenlevingen waar het is opgesprongen. De EU heeft zelfs een eerste afscheiding ondergaan, een fenomeen dat tot voor kort toch voornamelijk iets van de Balkans was.
Machteloos Op geen enkele fundamentele manier is Albanië het afgelopen decennium op de EU gaan lijken. In plaats daarvan zou ik willen stellen dat de EU meer op Albanië is gaan lijken. Dat is waarom ik vrienden en kennissen, nieuwsgierig naar het ‘exotische’ land waar ik verblijf, vaak vertel: ‘Albanië is de toekomst van Europa.
Ik zal proberen uit te leggen wat ik hiermee bedoel, ‘Albanië is de toekomst van Europa’. Hiervoor zullen we een economisch perspectief moeten nemen, in het bijzonder een perspectief gearticuleerd door economisch socioloog Wolfgang Streeck in zijn artikel ‘The Rise of the European Consolidation State’. Het is namelijk deels door reflectie op dat artikel dat de huidige tekst tot stand kwam.
Streecks artikel beschrijft de ontwikkeling van fiscale bezuinigingsregimes (‘austerity’), de neergang in belastingheffend vermogen van de staat en de toenemende afhankelijkheid van de natiestaat van multinationale ‘investeerders’ om voorheen publieke diensten aan te bieden onder de noemer ‘consolidatiestaat’.
"Een gevestigde consolidatiestaat is er een die erin geslaagd is een politieke inzet te institutionaliseren en een politieke capaciteit op te bouwen om nooit in gebreke te blijven, en een compromisloze vastberadenheid te tonen om haar verplichtingen jegens haar schuldeisers boven alle andere verplichtingen te stellen. Zij wordt gekenmerkt door algemene configuratie van politieke krachten die het verhogen van de uitgaven bemoeilijkt en bezuinigingen op alles behalve schuldaflossing vergemakkelijkt. […] In een consolidatiestaat verliezen burgers van investeerders, worden burgerrechten overtroefd door commerciële belangen, staan kiezers lager dan schuldeisers, zijn verkiezingsresultaten minder belangrijk dan obligatieveilingen, is publieke opinie minder van belang dan renteniveaus, de loyaliteit van burgers minder dan het vertrouwen van investeerders en verdrukt schuldaflossing publieke diensten. "
Dit is op zichzelf al een vrij toepasselijke beschrijving van hoe Albanië zich sinds 2013 onder het Rama-bewind heeft ontwikkeld. Zo heeft de overheid ettelijke malen benadrukt dat het niet nog meer schulden zal aangaan, en dat het afbetalen van ‘oude’ schulden (die van voorgaande kabinetten) voorrang heeft boven alle andere verplichtingen.
Tegelijkertijd is het zelfs voor de meeste terloopse toeschouwer duidelijk dat Albanese burgers volstrekt machteloos staan tegenover nationale en internationale ‘investeerders’ die worden aangelokt met op maat gemaakte wetgeving zoals de Wet op Strategische Investeringen. Privébezit wordt geregeld voor een habbekrats onteigend ten gunste van dergelijke investeringen, terwijl economische rapportages, ‘onpartijdig’ dan wel op de commerciële markt aangeschaft, tevoorschijn worden gehaald wanneer men het waagt te verwijzen naar de grote armoede en gestage emigratie van een groot deel van de Albanese bevolking. ‘Er is werk, maar er zijn geen professionals’, was één van Rama’s favoriet slogans nadat hij eenmaal de verkiezingen had gewonnen. Tegelijkertijd zijn Albanezen één van de grootste groepen illegale immigranten in Nederland geworden.
Afstoten Maar hier houdt de vergelijking niet op. Vanwege de daling in het belastingheffend vermogen, dat gepaard gaat met de wens potentiële investeerders te paaien, bezuinigingen en een onvermogen meer geld te lenen op de internationale markt, ziet, volgens Streeck, de consolidatiestaat zich verplicht steeds meer onderdelen van de overheid af te stoten.
"Het resultaat is een politiek experiment op grote schaal dat taken zoals het verzekeren van sociale risico’s, uitkeringsverstrekking, onderwijs en gezondheidszorg, het bouwen en beheren van fysieke infrastructuur, en zelfs delen van de overheid zelf (oorlogsvoering, spionage) naar privéondernemingen overhevelt. "
Deze dynamiek heeft vervolgens een aantal consequenties: 1. Het in evenwicht brengen van de begroting betekent dat een steeds groter deel daarvan ‘relatief rigiede, wettelijk vastgelegde bestedingen beslaat, zoals ambtenarensalarissen, de AOW en natuurlijk schuldaflossing’. Overheidsinvesteringen in infrastructuur, onderwijs, zorg en arbeidsvoorzieningen nemen gestaag af. 2. Deze overheidsinvesteringen zullen in steeds grotere mate gefinancierd worden door publiek–private partnerschappen (PPP), ‘waarbij privé-investeringen worden ondersteund met publiek geld en overheden of individuele burgers gebruiksvergoedingen betalen aan privéondernemingen’. 3. Door het snijden in publieke diensten zoals onderwijs gaat de middenklasse op zoek naar private alternatieven, hetgeen overheden ertoe dwingt ‘privéondernemingen te laten concurreren met publieke instellingen’. 4. Het privatiseren van investeringen leidt tot een versterking van privéondernemingen vis-à-vis de overheid: ‘De evoluerende relaties tussen de nieuwe bedrijven en de overheid, die vaak de vorm aannemen van draaideurpolitiek, alsmede hun campagnebijdragen, zullen de verschuiving van een nivellerende naar een neoliberale staat, die haar verantwoordelijkheid voor sociale gelijkheid en sociale cohesie afwentelt op de burgermaatschappij en de markt, verder bestendigen’.
Alhoewel Streeck deze ontwikkelingen uittekent met betrekking tot EU lidstaten, is het opvallend hoe deze consequenties van de consolidatiestaat al lange tijd vaste aspecten van de Albanese nationale politiek zijn geworden, zonder welke vorm van weerstand dan ook.
Ondanks de zogenaamde ‘linkse’ achtergrond van de regering, bestaande uit de Socialistische Partij van minister-president Edi Rama en de Socialistische Beweging voor Integratie van parlementsvoorzitter Ilir Meta, is er geen enkele verbetering geboekt qua publieke investeringen in infrastructuur, onderwijs en gezondheidszorg in vergelijking met de voorgaande, ‘rechtse’ regering van Sali Berisha. In plaats daarvan is er een explosie geweest van PPP’s in allerlei velden, van bouwprojecten tot infrastructuur, gezondheidszorg en onderwijs. De overheid heeft zich bijvoorbeeld contractueel vastgelegd aan vaste minimumtarieven voor alles, van nierspoelingen tot laboratoriumonderzoek, ongeacht de daadwerkelijke vraag. Grote stukken internationaal beschermde natuurreservaten worden ‘weggegeven’ voor toerismeprojecten, gefinancierd uit belastingparadijzen, enzovoorts.
In het onderwijsveld heeft de nieuwe Wet op Hoger Onderwijs ertoe geleid dat private onderwijsinstellingen mogen meeconcurreren tegen publieke universiteiten voor de weinige overheidsfinanciering die er beschikbaar is, hetgeen geleid heeft tot een leegloop bij de Universiteit van Tirana en een enorme stijging in de onderwijskosten voor Albanese studenten. Een constante braindrain is daar het directe gevolg van.
Corruptie Dan is de ‘draaideurpolitiek’ waarvan Streeck gewag maakt in Albanië eigenlijk meer een soort van wijdopen deur. Het is nooit een geheim geweest dat volksvertegenwoordigers, ministers, burgemeesters, en allerhande overheidspersoneel persoonlijk profiteren van hun publieke functie, en menig ‘zakenman’ heeft een zetel in het parlement. Vergaande belangenverstrengeling is aan de orde van de dag. Sterker nog, het is ook nooit een geheim geweest dat wegens de slechte toegang tot de internationale kredietmarkt, zwart geld altijd een aanlokkelijke optie is geweest voor de machthebbers van het land, terwijl door de overheid aangemoedigde investeringen in onroerend goed een prima witwasmogelijkheid bieden voor criminele organisaties. Het punt is inmiddels bereikt dat de vrouw van minister-president Rama zitting heeft genomen in de raad van bestuur van een investeringsbank waarvan de fondsen op zijn minst ondoorzichtig te noemen zijn.
En omdat de overheid steeds minder van de maatschappij in beheer heeft, wordt het parlement ook steeds minder belangrijk. Wetgeving wordt geschreven door de EU, OVSE en gecheckt door Commissie van Venetië, met als gevolg dat parlementair debat vaak niets meer is dan een paar uur lekker schreeuwen tegen elkaar. En wat betreft de burgermaatschappij, civil society, kunnen we kort zijn. Om met de minister-president te spreken: ‘Toon me die burgermaatschappij, dan leg ik bloemen op haar graf.’
Dat de staat zich terugtrekt van al deze fronten betekent echter niet dat het zich volledig uit de samenleving terugtrekt. Er zijn zelfs aspecten van de overheid die over de afgelopen jaren zijn versterkt. De hervorming van de politie en herbevestigen van haar autoriteit binnen Albanië is een van de speerpunten van Rama’s beleid geweest. Dit hoeft ons niet te verbazen; op het moment dat de staat niets meer te bieden heeft aan haar burgers, op het moment dat alle publieke diensten in handen zijn van private ‘partners’, waarom zou er dan nog iemand naar de overheid luisteren? De oplossing voor dit dilemma heeft de overheid gezocht in het versterken van haar repressieapparaat, de politie. Dit is nergens meer zichtbaar dan in de bijna dagelijkse razzia’s die de gemeentepolitie organiseert tegen straatverkopers onder het mom van ‘belastingontduiking’, terwijl zogenaamde strategische investeerders jarenlang belastingvrij worden gesteld en gratis publiek (of onteigend) land ontvangen voor hun ‘projecten’.
Populisme Streeck stelt dat het ‘tijd kost’ om ‘een volksdemocratie in een consolidatiestaat’ te veranderen omdat ‘er het ontkrachten van democratisch–egalitaire politiek ten gunste van solide klantenschap op de financiële markten voor nodig is’. Het punt van Albanië is dat er nooit een ‘volksdemocratie’ is geweest die zou moeten worden ‘ontkracht’. In 1991, toen het kapitalisme hier halsoverkop geïntroduceerd werd, waren er helemaal geen solide democratische instituties die de schok voor de samenleving hadden kunnen opvangen. De totale afwezigheid van tegenbewegingen zoals een brede coalitie van vakbonden en sociaal-democratische partijen verklaart dus de relatieve eenvoud waarmee Edi Rama in staat is geweest het model van consolidatiestaat binnen een enkele regeringsperiode in te voeren. Hij maakte er zelfs reclame mee: ‘Investeer in Albanië, we hebben geen vakbonden!’, hield hij een groep Italiaanse investeerders voor.
Een bijkomend aspect binnen de Albanese context is de afwezigheid van een sterk nationalistische or religieuze traditie die een basis zou kunnen bieden aan een populistische volkspartij, waarin nationalistische en ethnocentrische sentimenten gecombineerd zouden kunnen worden met de bescherming van de welvaartsstaat, pensioenen, and arbeidsrechten. Partijen zoals de Partij voor de Vrijheid in Nederland en de Front National in Frankrijk combineren hun xenofobe, nationalistische retoriek met ‘links’ economisch beleid dat al tijden geleden door sociaal-democraten is opgegeven. Een dergelijk nationalistisch populisme kan echter alleen overleven in een sociaal klimaat waarin er een duidelijke ‘ander’ is (immigrant, vluchteling, ethnische minderheid) en waarin een sterke combinatie van nationaliteit, etniciteit, geloof en/of taal voor de hand ligt.
In Albanië is echter vrijwel geheel mono-etnisch, met een marginale immigratie en een breed uitgedragen traditie van gastvrijheid, terwijl achtereenvolgende bezettingen en ditto religies, alsmede het tot staatsideologie verheven atheïsme gedurende de communistische dictatuur van Enver Hoxha, voor een vrij lakse houding tegenover religie hebben gezorgd, in aanmerkelijk contrast met Albaniës buurlanden. Met andere woorden, er lijkt geen enkele voedingsbodem voor een populistisch-nationalistisch politiek alternatief. Het falen van de enige partij die zich recentelijk een dergelijk identitair discours probeerde toe te eigenen, Aleanca Kuq e Zi, heeft zoveel wel duidelijk gemaakt.
Tenslotte is er dan nog de rol van de EU (en in mindere mate het IMF, de Wereldbank, en de OVSE) in Albanië. Het toetredingsproces tot de EU en de harmonisatie tussen de Albanese wetgeving en het acquis communautaire van de EU wordt grotendeels, zo niet volledig, uitonderhandeld tussen de overheid en onverkozen EU bureaucraten. Dit leidt uiteraard tot een verzwakking van de rol van het parlement en de burgermaatschappij, zeker omdat het grootste deel van de wetshervormingsvoorstellen vanuit de richting van EU komt.
Hier opnieuw is Albanië een extreem voorbeeld in vergelijking met EU lidstaten. Alhoewel toch zeker een meerderheid van het wetgevingskader van EU lidstaten in Brussel en Straatsburg wordt besloten, lijken nationale parlementaire tradities nog steeds (maar steeds moeizamer) in staat om de schijnvertoning van democratisch debat op te houden en daarmee hun volksvertegenwoordigende functie. Maar voorbeelden zoals de economische crisis in Griekenland tonen op heldere wijze dat wanneer het erop aankomt zelfs de soevereiniteit van EU lidstaten makkelijk op zij kan worden geschoven door een ‘troïka’ van onverkozen bestuurders, zonder welke vorm van volksmandaat dan ook.
Eunuch Het resultaat is dat EU een toneel van een indirecte oorlog wordt, tegen gecastreerde nationale politiek krachten. Dit is nergens duidelijker dan in de manier waarop zowel de Albanese overheid als de oppositie EU-bureaucraten en -vertegenwoordigers hebben gemobiliseerd in hun eigen politieke machtsstrijd, eens te meer het politieke strijdtoneel verplaatsend van het Albanese parlement naar goedbetaalde lobbybedrijven en onverkozen functionarissen, met als gevolg dat inmiddels een groot deel van EU vertegenwoordiging in Albanië, inclusief de ambassadeur, volledig politiek gecompromitteerd is geraakt.
Dus waarom noemde ik Albanië de toekomst van Europa?
Omdat, beste vrienden binnen de EU – ja, tegen jullie heb ik het – hier jullie naar onderweg zijn.
De alsmaar dalende belastingniveaus, de steeds groter wordende moeite om geld te lenen op de internationale kapitaalmarkt, de steeds verderreikende uitbesteding van politieke macht naar onverkozen ambtenaren in instituties die buiten ieder vorm van democratisch controle staan – alle EU landen zullen vroeger of later het hierboven beschreven ‘Albanese model’ gaan volgen. Het model van een ontmande staat, overgeleverd aan de macht van onverkozen internationale bureaucraten en multinationals, wetten invoerend die zij niet begrijpt en weggevend wat zij niet bezit. Natuurlijk zullen er verschillen zijn, gebaseerd op lokale condities and specifieke politieke en economische configuraties. Maar door de bocht genomen, de toekomst van ons politieke en economische systeem bestaat al. Het heet Albanië. Kijk en huiver.
Vincent W.J. van Gerven Oei is filoloog, uitgever en journalist. Hij woont sinds 2010 in Albanië.