Nederland moet dus zijn exportnorm verlagen, omdat wapenproductie pas financieel aantrekkelijk wordt bij een flinke omzet, en omzetvolume moet uit export komen
In 2019 telde de wereld 79,5 miljoen vluchtelingen, de meesten van hen vluchten voor oorlog en geweld. Het tegengaan van wapenhandel is dan ook een belangrijke stap om de wereld veiliger te maken. Daarom heeft de Europese Unie – op aandrang van vredes- en mensenrechtengroepen – een Gemeenschappelijk Standpunt voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie. Daarin verklaren EU-lidstaten zich “vastbesloten de uitvoer te voorkomen van militaire goederen en technologie die voor binnenlandse onderdrukking of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale instabiliteit kunnen bijdragen.” Binnen de kaders van dit Gemeenschappelijk Standpunt voert elke EU-land een eigen wapenexportbeleid.
Het toch al niet erg strikte Gemeenschappelijk Standpunt staat onder steeds grotere druk. Zeker nu Duitsland en Frankrijk streven naar meer militaire samenwerking in de EU, wat vaart kan krijgen met het huidige Duitse EU-voorzitterschap en het Frans voorzitterschap in 2022. De Europese Commissie heeft inmiddels een directoraat-generaal Defensie-industrie en Ruimtevaart (ruimtevaart is grotendeels militair). En er is een EU-subsidiepot van zo’n €10 miljard voor de wapenindustrie. Maar wapenexport naar niet-EU-landen blijft een twistpunt. Dat bleek bijvoorbeeld toen Duitsland zijn export naar Saoedi-Arabië bevroor na de moord op journalist Jamal Khashoggi. Tot verontwaardiging van Franse wapenbedrijven, die leveringen van wapens met Duitse onderdelen moesten stilleggen.
De wapenexport van Frankrijk wordt vooral gedreven door industriebelangen en het streven naar strategische invloed. Duitsland is veel terughoudender en verbiedt regelmatig wapenleveranties aan landen die mensenrechten schenden of verwikkeld zijn in oorlog of intern conflict. Het Nederlands wapenexportbeleid lijkt op dat van Duitsland, ook in zijn sluipwegen. Zo krijgen de Emiraten en Turkije – beide verwikkeld in een oorlog – via de Rotterdamse haven grote hoeveelheden Tsjechische munitie geleverd omdat Nederland “de controle door de Tsjechische autoriteiten niet over wil doen.” Vergelijkbaar met Duitse leveringen aan Turkije via Zuid-Afrika.
Verschil in wapenexportbeleid is vooral lastig bij gezamenlijke Europese wapenproductie, iets dat de Europese Commissie juist wil stimuleren. Daarom hebben Duitsland en Frankrijk in 2019 in het Verdrag van Aken een clausule opgenomen dat bij gezamenlijke wapenprojecten het ene land de deals van de ander niet zal tegengehouden. Het verschil in beleid wordt opgelost door het land met het minst restrictieve beleid de norm te laten bepalen, in plaats van de norm naar een gezamenlijk hoog niveau te trekken.
Volgens een woordvoerder van de Duitse Linke-partij is dit “een vrijbrief voor wapenexport uit Frankrijk met Duitse onderdelen en een geschenk aan de Duitse wapenindustrie.” Een Groen parlementslid in de Bondsdag meent: “Een hechtere samenwerking, ook bij bewapening, kan zinvol zijn uit het oogpunt van kosten en efficiëntie. Maar wie gezamenlijke bewapeningsprojecten realiseert en hierbij derde landen betrekt heeft ook een gezamenlijke veiligheidspolitiek en een gezamenlijke mensenrechten- en wapenexportstandaard nodig. En precies daaraan ontbreekt het.”
De Duits-Franse overeenkomst over wapenexport ondermijnt een Europabreed wapenexportbeleid. Merkwaardigerwijs adviseert de Adviesraad Internationale Vraagstukken in het recente rapport Europese veiligheid: tijd voor nieuwe stappen de Nederlandse regering nu juist “op het gebied van wapenexportcontrole nauw samen te werken met Duitsland en Frankrijk.” Omdat “de Nederlandse defensie-industrie moet kunnen meedoen aan Europese materieelprojecten, waarvan de (financiële) slaagkans mede afhankelijk is van export buiten de EU.”
Nederland moet dus zijn exportnorm verlagen, omdat wapenproductie pas financieel aantrekkelijk wordt bij een flinke omzet, en omzetvolume moet uit export komen. Dit alles in het kader van Europese veiligheid. Dat de wereld rondom Europa juist onveiliger wordt door wapenexport is een paradox die gemakshalve wordt genegeerd. Voor het tegenhouden van oorlogsvluchtelingen aan de Europese buitengrenzen kan de wapenindustrie trouwens ook materieel leveren.
De AIV benadrukt dat meer Europese militaire samenwerking geen kostenbesparing oplevert. Het doel is namelijk dat er gedubbeld gaat worden: voor Europese veiligheid zouden naast bestaande NAVO-structuren complete en onafhankelijke Europese militaire structuren opgezet moeten worden, met bijbehorende Europese bewapening en Europese commandocentra. Budget daarvoor komt bovenop bestaande militaire uitgaven.
Daarom beveelt de AIV flinke verhoging aan van nationale en Europese defensiebudgetten “ook al maakt de crisis rond COVID-19 dit niet eenvoudiger”. Opnieuw wordt herhaald dat Europa de VS niet voor alle bewapeningskosten mag laten opdraaien. Maar waarom zou Europa de bizar hoge Amerikaanse bewapeningsuitgaven na willen volgen? De mensen in de door COVID-19 zwaar getroffen VS zouden een stuk veiliger zijn als er meer budget naar gezondheidszorg ging.
De wereld spendeerde in 2019 $1917 miljard aan defensie, het grootste deel daarvan werd uitgegeven door NAVO-landen. Dat er te weinig geld naar de krijgsmacht gaat is een mythe, hooguit kan gesteld worden dat de prioriteiten moeten verschuiven van veel te dure wapenaankopen naar betere personeelsvoorzieningen.
Inmiddels duikt voor de Frans-Duitse wapensamenwerking alweer het volgende probleem op: bij de voorgenomen productie van het Future Combat Air System, het duurste Europese wapenprogramma ooit dat een combinatie moet leveren van gevechtsvliegtuigen, drones en netwerkintegratie, willen de Duitsers het gebruik van kunstmatige intelligentie aan veel strengere regels onderwerpen dan de Fransen. Ook hier valt te vrezen dat strenge ethische standaarden, in dit geval voor ‘killer robot’ technologie, moeten wijken voor economische en militaire belangen.