Het is hoog tijd dat studenten en universiteitsmedewerkers zich organiseren met andere werknemers en sectoren die óók dreigen te worden vermalen door de bezuinigingsmachine.
Het is een flink eindje treinen naar Leiden. De werkdruk, zeker aan het begin van een nieuw academisch jaar, nodigde niet bepaald uit om die reis helemaal vanuit Nijmegen te ondernemen. Toch was ik vorige week lang niet als enige medewerker van de Radboud Universiteit naar de Sleutelstad getogen om daar de Ware Opening van het Academisch Jaar bij te wonen. In de schaduw van de Pieterskerk, waar op dat moment minister van Engelshoven het Leidse academiejaar officieel opende, hadden een kleine 800 medewerkers en studenten van alle universiteiten en disciplines zich verzameld om te protesteren tegen de bezuinigingsplannen van diezelfde minister.
De reden voor het protest mag inmiddels bekend zijn: op aanbevelen van de Commissie Van Rijn wil het Kabinet 70 miljoen euro aan overheidsgelden van de medische, sociale en geesteswetenschappen naar bèta- en technisch onderwijs overhevelen. Met name voor ‘brede universiteiten’ zullen de gevolgen aanzienlijk zijn. In alle academische gelederen en disciplines is men kritisch op de voorgenomen plannen: méér geld voor de exacte wetenschap is welkom, maar waarom zou dat ten koste moeten gaan van andere wetenschapsgebieden? De Nederlandse overheid besteedde in 2016 0,55% van het BBP aan wetenschappelijk onderwijs. Daarbij liep het internationaal sterk achter op andere Europese landen, zoals Duitsland (0,96%), Frankrijk (1,08%) en Denemarken (1,12%). Dat is opvallend, zeker omdat Nederland internationaal op wetenschappelijk gebied zeer goed scoort.
Die uitstekende resultaten gaan echter vaak ten koste van de gezondheid van universiteitsmedewerkers, die gebukt gaan onder een immer groeiende werkdruk. Recent onderzoek van vakbonden FNV en VAWO toont aan dat maar liefst 67% van het universiteitspersoneel de werkdruk als ‘hoog’ of ‘zeer hoog’ ervaart. 77% van hen maakt structureel overuren – vaak in de avonduren, weekenden en vakantiedagen. Van de wetenschappelijke medewerkers zegt 65% psychische of lichamelijke klachten te ondervinden door deze werkdruk. Kortom: een groot deel van de academische gemeenschap loopt op haar tandvlees.
Eerste demonstrantie Niet gek, dus, dat steeds meer studenten en universiteitsmedewerkers de barricades op klimmen. Tijdens de manifestatie in Leiden benadrukten veel van de sprekers geen ervaren actievoerders te zijn. “Tot een aantal jaar geleden,” zei WOinActie-boegbeeld Rens Bod, “had ik nog nooit gedemonstreerd.” Hij voegde daar nog aan toe dat hij die middag meerdere collega’s had gesproken voor wie dit hun eerste demonstratie was. De boodschap: wij voeren niet uit gewoonte actie, maar omdat het water ons nu écht aan de lippen staat.
Maar is dat laatste misschien niet ook deel van het probleem? Natuurlijk is het geweldig dat studenten en universiteitsmedewerkers nu voor zichzelf beginnen op te komen. Tegelijkertijd moeten wij ons óók realiseren dat de plannen van dit kabinet slechts een schakel vormen in een decennialange keten van bezuinigingspolitiek en privatiseringen – in het (hoger) onderwijs én daarbuiten. Niet alleen op de universiteit werd en wordt stelselmatig beknibbeld, maar ook op de zorg, de publieke diensten en infrastructuur, de kunst- en cultuursector, volkshuisvesting en de sociale zekerheid. De kaasschaafmethode van Van Engelshoven is geen ‘noodoplossing,’ zoals ze zelf pretendeert, maar de dagelijkse praktijk op tal van ministeries. En dat, in veel gevallen, al tientallen jaren lang – bij economische voor- én tegenspoed. Als kritische universiteitsmedewerkers zouden wij onszelf wel eens de vraag mogen stellen: waar waren wij eigenlijk toen de zwaarste klappen elders vielen?
Bezuinigingsmachine Willen academici het tij keren, dan zullen ze voorbij de grenzen van de universiteit moeten kijken. Zij zijn niet de enigen, en zeker niet de eersten, die worden geraakt door deze bezuinigingspolitiek. In tal van sectoren werd de afgelopen jaren gestaakt en actie gevoerd: door schoonmakers, in de zorg, het primair en secundair onderwijs, de sociale advocatuur, de rechtspraak, de jeugdzorg, en het openbaar vervoer. Hoe verschillend die branches ook in elkaar zitten, de problemen waar men tegenaan loopt zijn vaak vergelijkbaar: een steeds hogere werkdruk en steeds kleinere bestaanszekerheid – met lichamelijke en mentale gezondheidsklachten tot gevolg. En dat vaak tegen een véél lager loon dan de meeste academici genieten. Hoe kunnen wij van al deze andere mensen verwachten dat zij solidair zullen zijn met ons, zolang wij ons niet over hún lot bekommeren?
En het punt is: wij hebben hun solidariteit wel degelijk nodig. We redden het niet door te herhalen hoe mooi of belangrijk een studie als Filosofie of Nederlandse Taal en Cultuur eigenlijk is (want wie heeft daar nu een boodschap aan?). Of door te klagen over stress en werkdruk (want wie heeft daar nu geen last van?). Ook de overtuigingskracht van harde cijfers en inhoudelijke argumenten mag niet worden overschat. Uiteindelijk is dit een politiek conflict, en is de bezuinigingswoede van Van Engelshoven niet ingegeven door inhoudelijke overwegingen, maar door politieke belangen. Hoog tijd, dus, dat studenten en universiteitsmedewerkers zich organiseren met andere werknemers en sectoren die óók dreigen te worden vermalen door de bezuinigingsmachine. Solidariteit moet uiteindelijk de basis vormen van onze collectieve, politieke slagkracht.
Hoe creëren we als academische gemeenschap meer solidariteit – met én van een breder deel van het publiek? Een belangrijke eerste stap is dat méér universiteitsmedewerkers zich aansluiten bij een vakbond. Vakbondswerk stelt ons in staat om over de grenzen van de eigen sector heen te kijken, en om de bezuinigingsplannen van Van Engelshoven in een breder maatschappelijk perspectief te plaatsen. En dat is nodig om op termijn onze mobilisatiekracht te kunnen vergroten. Alleen dan zullen we in staat zijn om niet alleen dít keer de dans te ontspringen, maar om de structurele bezuinigingen op wetenschap en onderwijs definitief een halt toe te roepen.