Een krachtiger symbool, ook voor het ongebroken verzet dat de Palestijnse vluchtelingen al 70 jaar voeren, is nauwelijks denkbaar
Afgelopen zaterdag 12 mei, bijna 70 jaar na de Israëlische Onafhankelijkheidsverklaring, was er in Rotterdam een Nak’ba-herdenking. Het was een mooie en betekenisvolle herdenking – ook of misschien wel juist omdat er vanaf de start bij het verzetsmonument ‘Ongebroken Verzet’ tot aan de dagsluiting aan de voet van de in de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel kapot gebombardeerde en nadien zo fraai gerestaureerde Laurenskerk een heel dun, fijn rood draadje leek te lopen dat het lot van de stad Rotterdam en haar bewoners (en daarmee Nederland) met de geschiedenis van de Palestijnen verbindt.
Op maandag 14 mei 2018 is het 70 jaar geleden dat in Tel Aviv, op de avond voor de Shabbat van de vijfde Ijar 5708 oftewel 14 mei 1948, de Israëlische Onafhankelijkheidsverklaring werd ondertekend. Daarmee was de onafhankelijke Joodse staat Israël een feit. Wat voor het ene volk een zegen was, was voor het andere volk een ramp, een catastrofe: an-Nak’ba. In de Israëlisch-Palestijnse oorlog van 1948 werden honderden dorpen en steden ontvolkt en vernietigd. Ruim 711.000 Palestijnen sloegen op de vlucht of werden van hun land verdreven. Ze kwamen terecht in vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever, Gazastrook, Libanon, Syrië, Transjordanië, Egypte en Irak. Dat is de reden waarom de Palestijnen 15 mei, de dag na de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring, Yawm an-Nak’ba (‘Dag van de Catastrofe’) noemen. Nak’ba Dag herinnert aan de Palestijns-Arabische burgers die in de jaren 1947-1949 van hun grond, bezittingen en huizen gevlucht en verdreven zijn, het begin van het Palestijnse vluchtelingenprobleem en aan de etnische zuiveringen die sinds de oprichting van de staat Israel tot op de dag van vandaag voortduren.
Volgens het internationaal recht mogen vluchtelingen naar het land van herkomst terugkeren. Israël heeft dit voor de Palestijnen altijd tegengehouden. Bijgevolg wonen de inmiddels ruim 5 miljoen Palestijnen deels in de bezette Palestijnse gebieden en verspreid over de hele wereld. Dat is tragisch. Want net zoals in de Onafhankelijkheidsverklaring van 14 mei 1948 over het Joodse volk geschreven staat: “ Na verbannen te zijn uit het land bleef het volk daaraan trouw in de diaspora en hield nooit op met bidden en hopen op een terugkeer en een herstel van zijn politieke vrijheid ” – zo zal ook het Palestijnse volk na verbannen te zijn uit het land daaraan trouw blijven in de diaspora en nooit ophouden met bidden en hopen op een terugkeer en een herstel van zijn eigen politieke vrijheid.
Ongebroken verzet Dat de Rotterdamse Nak’ba-herdenking ’s morgens vroeg bij het verzetsmonument ‘Ongebroken Verzet’ begon, kan dan ook niet op toeval berusten. Het monument is opgericht ter nagedachtenis aan alle verzetsmensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de strijd tegen de bezetter zijn gesneuveld, en aan verzetsstrijders in het algemeen. Het beeldt het moment uit waarop de in lompen gehulde man (naar verluidt een krijgsgevangene uit de kampen) wordt gefusilleerd en die desondanks met rechte rug en opgeheven hoofd ‘ongebroken zijn ogen ten hemel’ richt. Een krachtiger symbool, ook voor het ongebroken verzet dat de Palestijnse vluchtelingen al 70 jaar voeren, is nauwelijks denkbaar.
Bij het verzetsmonument verzamelde zich een groep van ongeveer 50 jongeren van verschillende jongerenorganisaties en sympathisanten. Vandaar liepen ze door de stad om solidariteit aan de Palestijnen te betonen en om aandacht te vragen voor de Grote Mars van de Terugkeer in Gaza waarmee de Palestijnen sinds 30 maart en tot 14 mei langs de grens demonstreren. Omdat de Rotterdamse politie, als altijd waakzaam en dienstbaar, een andere marsroute aanwees dan vooraf met de organisatie was afgesproken, duurde deze solidariteitsmars – en daarmee de aandacht voor de Palestijnse kwestie – langer dan gepland, een goed begin van Nak’ba Dag.
‘s Middags waren er allerlei activiteiten op en rond het Stadspodium op het Grotekerkplein, in Gebouw ‘De Heuvel’ en in Citykerk ‘Het Steiger’. De opening vond plaats voor de Laurenskerk met zijn imposante bronzen paneeldeuren, waarop de verschrikkingen van de oorlog en de vreugde van vrede staan uitgebeeld. Er werd gezwaaide met Palestijnse vlaggen. Het volkslied klonk, gevolgd door een moment stilte. Toen vlogen er witte duiven op, langs de gerestaureerde toren van Laurenskerk omhoog, de wolkenloze hemel tegemoet. Het was het startsein voor een gevarieerd programma georganiseerd door ‘ Rotterdam voor Gaza ’.
Het grasveld voor het Stadspodium was omzoomd door de gebruikelijke standjes met de meest verrukkelijke hapjes en non alcoholische drankjes. Er was een informatiemarkt met geblokte Palestina-sjaals en strijdbare buttons, folders en boeken. Je kon Palestijnse dadels en olijfolie kopen of je aanmelden voor een actie om olijfbomen te planten. Er was een vluchtelingentent waarin met foto’s en teksten een poging werd gedaan om de goed geoliede Israëlische propagandamachine tegenwicht te bieden. In een tweede vluchtelingentent, met veel Palestijnse vlaggen, werd thee geschonken. Er was kunst: schilderijen, poëzie, de dichter van de vrede. Een documentaire over het bloedbad van Deir Yassin op 9 april 1948. En er waren sprekers, veel sprekers. Zo vertelde journalist Oscar Bergamin over de geschiedenis van Palestina sinds Alexander de Grote. Jaap Doek, emeritus hoogleraar familie- en jeugdrecht aan de Vrije Universiteit en voormalig lid van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind, gaf presentaties over Palestijnse kinderen in Israëlische gevangenissen en over een kinderrechtenproject.
Er was veel Palestijnse muziek, soms uitbundig, soms klagerig melancholisch. Theater voor groot en klein. Voordrachten. Dans, op het podium of spontaan op het gras, een rijdans van mannen vrouwen kinderen oud en jong door elkaar. Gebed waarin Allahu Akbar aanbeden en geprezen werd. Er werd geluierd in het zonnetje. Gediscussieerd in de schaduw van het podium. Gegeten, gepraat, gefilmd, geïnterviewd. Kinderen renden over het gras, soms met een plastic revolver of de wijsvinger in schietstand tegen het hoofd of in de nek van een broer of zusje – speldenprik-herinneringen aan de gruwelijke beelden die zij in hun eigen leven of op de schotel-tv herhaaldelijk moeten hebben gezien.
Dat veruit de meeste activiteiten, het hart van deze Nak’ba-herdenking, plaatsvond aan de voet van de Laurenskerk die tijdens het bombardement op 12 mei 1940 grotendeels werd verwoest en ook nu nog symbool staat voor het lot van Rotterdam en haar bewoners in de Tweede Wereldoorlog, was misschien toeval. Maar ook Benji de Levie, voorzitter van de Stichting Diensten en Onderzoek Centrum Palestina (DocP), legde in zijn toespraak aan het slot van de Nak’ba-herdenking een verband tussen de geschiedenis van Rotterdam en het door Israëlische bombardementen verwoeste Gaza:
"Over twee dagen gedenken we het vreselijke bombardement op Rotterdam, nadat we een week geleden de Tweede Wereldoorlog en vijf jaar bezetting hebben herdacht. Er is veel verschil, maar we herdenken de overeenkomsten tussen ons lot toen en hier – en het lot van de Palestijnen daar en nu nog steeds. Wij werden bevrijd door een internationale coalitie en Rotterdam konden we weer opbouwen dankzij grote buitenlandse steun. Het is onze dure plicht mee te helpen dat ook voor Palestina mogelijk te maken."