Het gemis van mijn familie en vrienden probeerde ik te compenseren met prestaties. Ik had hoge verwachtingen van mezelf: ik moest de beste van de klas zijn en laten zien hoeveel ik al had bereikt. Het was een continue schreeuw om aandacht. En nooit was ik goed genoeg, dat putte me enorm uit.
Als ik in mijn studentenstad bleef dan was ik niet goed voor mijn familie, als ik bij mijn ouders was dan was ik weer geen goede student die lekker uitgaat. Ik dacht heel veel na en sliep ook nog eens heel veel. Elke ochtend kwam ik met moeite mijn bed uit, dan ging ik naar school van 9 tot 6, kwam ik thuis en ging ik slapen, dan eten en nog wat aan school werken, en maar weer slapen. En nog steeds was ik altijd moe.
Dankzij mijn familie zit ik hier nog. Zij hebben me de liefde gegeven die ik nodig had. Voor mezelf moest ik onderzoeken wat gevoel en wat verstand was. Ik ben opgevoed met denken in plaats van voelen, terwijl ik eigenlijk een gevoelsmens ben. Toen ik daarmee begon te worstelen werd het nog kutter. Mijn gevoel en verstand liepen door elkaar, ik dacht steeds: ‘Oké, ik voel iets. Maar is dat omdat ik dénk dat ik iets voel, of voel ik het echt?’ Ik wist niet meer wat echt was; mijn gevoel of mijn gedachten.
Op een gegeven moment heb ik vier dagen in bed liggen huilen. Ik dacht: ‘Wil ik dit leven wel?’ Ze zeggen altijd dat mensen die depressief zijn niks voelen. Nou, ik voelde alles zó intens. Er was een orkaan van vragen in mij die ik niet kon plaatsen. Het was vraag op vraag, op vraag, op vraag. Niks werd beantwoord.
Mijn vader is op dit moment zwaar depressief. Ik vind dit nog erger om mee te maken dan toen ik zelf depressief was, maar ik herken veel van mijn eigen klachten in hem. Hij zei laatst tegen mij dat hij niet door wilde gaan op deze manier. Dat wil je niet horen van je vader. Ik zie hoe diep hij erin zit. Het is zo intens treurig en zielig om hem zo te zien, en ik wil hem graag helpen maar ik voel me machteloos.
Vijf jaar geleden kreeg mijn vader een burn-out. Die heeft hij niet voldoende afgesloten, en daardoor komt hij niet meer op het energielevel dat hij daarvoor had. Nu voelt hij zich erg alleen.
Vroeger was mijn vader echt een mensenmens. Bij de voetbal stond hij altijd langs de kant te kletsen, hij was de gangmaker. Maar op gegeven moment had hij zichzelf aangepraat dat niemand hem aardig vond. Toen ging hij situaties vermijden waar veel mensen waren. Nu zit hij soms huilend op de bank. En een tijdje terug heeft hij drie maanden lang elke nacht uren door bossen en polders gelopen, gewoon omdat hij niet meer wist wat hij met zijn leven aan moest.
Ik kan niet altijd bij hem zijn, dus denk ik soms op mijn werk: ‘Godver, godver, godver. Het kan zomaar zijn dat mijn vader, weetjewel’. Je wilt er volledig voor hem zijn, maar je weet ook dat dat niet kan. Ik ga wel drie keer per week naar de sportschool met hem, omdat ik uit eigen ervaring weet dat het erg helpt. Als je lichamelijk bezig bent is het ook makkelijker om je hoofd uit te zetten.
Medicatie heb ik nooit gebruikt, dat vind ik echt troep. Ook mijn vader gebruikt uit principe geen medicatie. Wel ging ik naar een psycholoog, maar ik weet niet of dat heeft geholpen. De psycholoog kan niet zeggen: ‘Oké, nu doe je dit, nu dit en dan ben je eruit’. Het is een weg die je zelf moet bewandelen. Er is niet iemand die je hand kan vastpakken en zegt: ‘Kom, we gaan naar vrolijkere tijden’.
Mijn ouders zijn niet de perfecte ouders geweest, maar ik weet dat alles wat ze doen het beste is wat zij kunnen. Zo kijk ik ook naar de wereld om mij heen – als een soort graadmeter – naar wat iemand op dat moment het beste kan doen.
We wilden altijd overkomen als de perfecte familie, en hadden een soort van regeltjes met elkaar. Je ging niet zomaar huilen of iets uitspreken. En positief zijn was altijd beter dan negatief zijn, je leed werd niet gedeeld. Tot ik heb gezegd: ‘Yo, dit is wat we altijd hebben gedaan, maar vanaf nu gaan we het anders aanpakken’. Als we als familie vastzitten voel ik dat, we zijn naar beneden aan het storten en we moeten er iets aan doen. Dat kan, door het bespreekbaar te maken.
Over het algemeen ben ik nu blij. Ik herken negatieve gedachtes, maar weet ook dat elk mens zijn nare momenten heeft. Nu denk ik: ‘Oké, ik kan zo blijven denken, maar dan is de rest van de dag ook kut’. Ik las veel boeken over het brein, je mindset en positief denken. Door die boeken te lezen heb ik veel geleerd. Zo sta ik elke dag op met een minuutje voor mezelf, dan bedenk ik wat ik ga doen die dag en probeer ik positief te zijn.
Mijn depressie zie ik niet als dieptepunt, maar als vertrekpunt voor verbeteringen in mijn verdere leven. Het voelt als een tweede kans. Toen ik in mijn depressie zat schaamde ik mij heel erg. Ik dacht: ‘Ik heb het perfecte leven, ik heb een superleuke familie, ik heb geld, ik heb een goede baan, een leuk huis… Hoezo voel ik me dan zó kut?’ Dat heeft met veel meer te maken weet ik nu.
Dat je iets voelt, dat je een mens bent, dat is iets waar je blij mee kan zijn. Je kan niet vrolijk zijn als er geen moeilijke momenten zijn. De momenten waarin je je echt heel kut voelt geven ook inzichten om het leven weer op te pakken, en misschien nog wel beter dan daarvoor.”
In juni vorig jaar werd het onderwerp in Pauw besproken:
Door Isa