Een eerlijk gelijkwaardig Nederland. Wij zijn voor. Jij ook?
Hoe ontwikkelde Mulisch zich tot een publiek figuur?
26-10-2020
•
leestijd 5 minuten
•
617 keer bekeken
•
Verslag van de opmerkelijke televisiecarrière van Harry Mulisch, die zelfs na zijn dood nog gewoon bij DWDD aan tafel zat.
Op de ochtend van zaterdag 5 september 2009 verscheen op Teletekst het bericht: ‘Harry Mulisch overleden’. De beginzin luidde: ‘Met ’t heengaan van Harry Mulisch heeft de literatuur een van haar prominentste schrijvers verloren. Na het overlijden van W.F. Hermans in 1995 en van Gerard Reve in 2006 was hij als enige overgebleven van de “Grote Drie”.’
Memoriam De overledene zelf lag op dat moment lekker te slapen. Hij was zijn hele leven nooit voor twaalf uur opgestaan. Mulisch wist dat er op alle redacties van kranten en bij radio- en televisieprogramma’s een in memoriam van hem klaarlag. Hij kreeg ze zelfs wel eens toegestuurd, ter correctie. Maar daar antwoordde hij nooit op. De redactie van het televisieprogramma De wereld draait door belde naar het huis van de schrijver aan de Leidsekade in Amsterdam. Zijn vrouw, Kitty Saal, nam op. Ze vertelden haar dat per abuis het overlijdensbericht van Mulisch online was gezet. Ze zei: ‘Ik heb Harry ook alweer een paar minuten niet gezien.’
De wereld draait door Twee dagen later, op maandag 7 september, was Mulisch te gast in DWDD. De presentator, Matthijs van Nieuwkerk, zei: ‘U was even dood.’ Mulisch, met een vrolijk handgebaar: ‘Lazarus.’ Over zijn abusievelijke doodverklaring zei de schrijver: ‘Het valt best mee. Deze vorm van dood zijn valt wel te doen.’ En: ‘Het was bizar. Je bent er maar je bent er niet. Dat past in mijn filosofie van het bestaan. Dit is geen toeval.’
‘Bent u nog met een nieuw boek bezig?’ vroeg Van Nieuwkerk tot slot van het gesprek. ‘Mwaah, half. Ik heb geen haast…’ Lachend wees de schrijver op het uitgeprinte Teletekstbericht op tafel: ‘Hoewel…’
Onsterfelijk Harry Mulisch leefde alsof hij onsterfelijk was. ‘Dat ik dood kon gaan, dat moest eerst maar eens bewezen worden,’ zei hij lachend tegen mij aan de vooravond van zijn tachtigste verjaardag.
Inmiddels is het bewijs geleverd. Op 30 oktober 2010, tien jaar geleden, om acht uur ’s avonds, trad hij de dood soeverein tegemoet. Hij was drieëntachtig jaar, drie maanden, drie dagen, negen uur en vijfenveertig minuten oud geworden. Toch was het Mulisch’ vaste overtuiging dat hij niet dood kón gaan: hij leefde als schrijver immers eeuwig voort in zijn werk.
Publieke optreden Tijdens zijn aardse leven was zijn succes niet alleen het gevolg van zijn literaire oeuvre, maar ook van zijn publieke optreden. Dat gold niet alleen voor hem. De zogeheten Grote Drie – die elkaar voortdurend in het openbaar affakkelden, maar zo ook het licht op elkaar en zichzelf gericht hielden – maar ook Jan Wolkers, Remco Campert en Hella Haasse waren een televisiesucces. De camera hield van ze. En maakte ze beroemd.
Aanvankelijk beviel Mulisch de bekendheid die hij aan het kersverse medium te danken had helemaal niet. ‘TEEVEE, symbool van sociale triomf,’ spotte Mulisch in de jaren 50. Toen het radioprogramma Hou je aan je woord –waaraan hij deelnam met Hella Haasse, Victor van Vriesland en Godfried Bomans – in 1960 een televisieprogramma werd, stapte hij er al na een paar maanden uit. Hij wilde niet gezien worden als een populaire komiek, maar alleen als schrijver.
Met zijn goede vriend Godfried Bomans, die hij kende uit zijn geboortestad Haarlem, besprak hij de kwestie. Bomans was een absolute televisiester, onweerstaanbaar grappig. Over Marlène Dietrich dichtte hij, snel en snedig: ‘O had mijn vrouw maar één / zo’n been.’ Maar Bomans werd juist vanwege zijn populaire status ook ondergewaardeerd als schrijver. ‘Hem kon dat niets schelen,’ zei Mulisch tegen mij in 2002. ‘Sterker: Bomans vond het juist mooi, die aandacht. Maar dat was niets voor mij.’ Het is een opmerkelijke uitspraak voor een schrijver die nu juist altijd werd getypeerd als ongeneeslijk ijdel. Sterker: hij was zo ijdel dat hij zich zelfs van dat verwijt niets aantrok. Hij liet zich op zijn arrogantie voorstaan, ‘je moet de dingen altijd erger maken’, en verjoeg zo de vliegen die om zijn hoofd zwermden.
Televisiecarrière Vanaf de jaren 60 overwon Mulisch zijn weerzin en verscheen hij, immer uitstekend gekleed en gesoigneerd, veelvuldig op televisie. In Literaire ontmoetingen liet hij aan Hans Gomperts het IJzeren Kruis zien dat zijn vader als officier in de Eerste Wereldoorlog had gekregen. ‘Dat is dezelfde onderscheiding die Hitler, zijn generatie- en landgenoot, in dezelfde oorlog heeft gekregen, ofschoon hij natuurlijk veel lager in rang was dan mijn vader.’
Hij trad in het begin van de jaren 80 op als presentator in De schrijvers, met verschillende gasten aan een ronde tafel. Daar kruiste hij de degens met W.F. Hermans, die hem natuurlijk kapittelde en niet liet uitpraten. Verder was HM altijd zélf het onderwerp. Van talkshows als Mies-en-scène tot Sonja en Hier is… Adriaan van Dis. Tegen van Dis zei hij: ‘Ik wist al jong dat ik een genie was, alleen nog niet waarin.’
Levenslange bevlieging Cherry Duyns maakte twee schitterende documentaires over Mulisch. Gran, uit 1984, waarin Mulisch werd gevolgd in het spoor van een stad uit zijn dromen, en waarin zich een museum in Berlijn, de piramiden in Egypte en het Parthenon in Athene weerspiegelden. En De bevlieging, uit 2008, waarin Duyns met Mulisch terugging naar de stad van zijn jeugd: Haarlem. In het voormalige huis van zijn vader wees Mulisch aan in welke kast hij weleens een meisje verstopte. ‘Vrij ruim nog, deze kast.’
Duyns keek achter de ijdele façade van de schrijver, waar een beminnelijke en humoristische man bleek te huizen. Bescheiden zelfs. Het woord was van hem. Mulisch stelde het schrijven voor als een levenslange bevlieging, zoiets als roken, waar hij als wondergrijsaard plotseling mee leek te zijn gestopt. ‘Niet schrijven is ook een kunst.’
Als er iets gebeurde in de letteren zocht niet Harry Mulisch de camera’s, maar de camera’s zochten hem. Een beeld van het Boekenbal in het journaal was niet compleet zonder Mulisch in smoking op de rode loper voor de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hij ging elk jaar, het was bij hem om de hoek. Het was geen feest, als Harry niet was geweest.
De Grote Eén De Grote Eén was een veelgevraagde gast aan de talkshowtafels. Hij ging lang niet op elk aanbod in, dan kon hij wel bezig blijven, maar hij zat geregeld in DWDD en Pauw en Witteman. Over de oorlog, over de vriendschap.
In het laatste jaar van zijn leven werd hij door Twan Huys voor een publiek van tweehonderd studenten geïnterviewd voor College Tour. Mulisch oogde breekbaar. Hij kuchte, klonk hees. De dood schemerde door zijn perkamenten huid.
Toch kwam het gesprek, waarin werd teruggekeken op zestig jaar schrijverschap, tot leven. Het was geen onbetekenend detail dat de opnamen plaatsvonden in de aula van de Lutherse kerk in Amsterdam, waar de vierentwintigjarige Mulisch op 24 november 1951 de Reina Prinsen Geerligsprijs kreeg uitgereikt voor zijn debuutroman Archibald strohalm. ‘Ik dacht: dit is het,’ zei de oude schrijver. ‘En hier zit ik nu.’
Zelfs dood bleek Mulisch een televisietalent met uitzonderlijke gaven. Zijn uitvaart op 6 november 2010 werd live uitgezonden en had koninklijke allure. Toen zijn kist in een salonboot over de Amstel naar begraafplaats Zorgvlied werd gevaren, verscheen boven de rivier een volmaakte regenboog. Harry Mulisch had de hemel ontdekt.