Na elf jaar huisdichterschap zegt Nico Dijkshoorn vaarwel tegen DWDD. ‘Familie. Dat woord dringt zich op.’
Door DWDD draag ik roze sokken en een jasje. Ik heb zojuist aan mijn vriendin gevraagd wanneer die verandering plaatsvond. ‘Een paar jaar geleden. Iemand had iets van je badstof sokken gezegd. Dat dat eigenlijk niet kon, als huisdichter. Had je de volgende dag opeens dertig paar gekleurde sokken en een jasje met een heel raar kraagje.’
Dus toch. Ook ik. DWDD is mode-technisch in mijn botten geslopen. Ook ik ben een Freek Vonk geworden. Of het klopt weet ik niet, maar in mijn herinnering kwam Freek ooit voor het eerst bij DWDD binnenwandelen in een khaki tenue. De klassieke biologen-look. Hij deed ook allemaal bioloog-dingetjes. Een levende varaan aan zijn staart door de studio slingeren, met een slang om zijn nek uitleggen hoe je een wond moet leegzuigen, een muisje op tafel zetten en zeggen: ‘Laat hem niet je keel zien, want dan ben je verloren.’ Precies die Freek Vonk droeg vier jaar later opeens gewone mensenkleren en bewoog zich op een afterparty van DWDD soepel van Bekende Nederlander naar Bekende Nederlander. Eva Jinek, zijn vriendin, stond naast mij en we keken naar Freek. We gokten op wie hij nu weer af zou lopen. ‘Let op, kijk, nu ziet hij Georgina Verbaan. Kijk, daar gaat hij.’ We zagen hoe Freek zijdelings, als een krab, naar Georgina toe bewoog. ‘Kijk hem nou, die schat,’ zei Eva. Zo heb ik er in elf jaar DWDD wel meer zien veranderen. Erik Dijkstra stormde eerst een paar jaar met een rode stropdas door het beeld en interviewde doodsbange mensen, altijd intimiderend dicht met zijn mond bij de ondervraagde. Nu zit hij met een mapje papieren voor zich over het Songfestival te praten en vraagt hij in een quiz wanneer de Toren van Pisa om gaat vallen.
Ik zat in de artiestenruimte, vlak naast het toilet en ik observeerde al die ontluikende carrières. Özcan Akyol, hij waaide de studio binnen als een recalcitrante schrijver en nu, acht jaar later, knipt hij Bekende Nederlanders die hun vader of moeder hebben verloren. Hij kan het goed vinden met Lee Towers.
Honderden mensen heb ik stomverbaasd bij DWDD naar binnen zien lopen en vier jaar later presenteerden ze een avondvullende show. Dat deed DWDD met mensen. Matthijs kuste ze wakker. Ik zelf liep elf jaar geleden naar binnen en dacht diep van binnen dat ik eigenlijk een automonteur was. Nu, elf jaar later ben ik voor eeuwig een huisdichter met een spraakgebrek.
Ik kon opeens het theater in, kranten wilden mijn columns, het tijdschrift Libelle interviewde mij, staand naast een paardenstal, ik zat naast Jeroen Pauw mee te praten over de terugkeer van de wolf in Nederland. Als ik in de rij sta bij een supermarkt vragen ze me: ‘En, hoe is hij in het echt? Zie je hem vaak? Hoe is hij nou?’
Hij is Matthijs van Nieuwkerk. En hij is DWDD, al zal hij zelf blijven beweren dat hij het nooit had gekund zonder de hulp van iedereen die meewerkt aan het programma. Maar hij weet heel goed hoe het zit. Hij is DWDD. Hij versnelt wanneer het programma begint te kabbelen. Hij negeert de tafeldame wanneer er een politicus aan tafel zit. Matthijs – en niemand anders – besluit om midden in een veel te gezellig gesprek opeens de politieke carrière van een hemelbestormer in tweeën te breken en doet voor de zestiende keer net alsof hij iets in zijn oog heeft als Stef Bos vlak voor de uitzending een kale uitvoering van ‘Papa’ speelt.
Ik heb dat wonder elf jaar lang vanuit mijn adelaarsnest mogen aanschouwen, de rondedans om Matthijs van Nieuwkerk, vlak voor de uitzending, tijdens de uitzending, vlak na de uitzending en ik zag het gebeuren: iedereen om Matthijs heen veranderde. Vakkenvullers werden schrijvers, stoffige mannetjes stonden opeens geroutineerd iets aan te wijzen op een virtuele wand, een administratieve kracht van de bibliotheek in Amstelveen zat vlak voor de uitzending gezellig te jammen met jazzgrootheid Lonnie Smith. We durfden opeens allemaal zo ontzettend veel.
Matthijs van Nieuwkerk keek glimlachend toe. Als een tovenaar die met een eenvoudig handgebaar levens kon veranderen. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik de hele stoet versneld aan mij voorbijtrekken. Martin Bril, vechtend tegen kanker, maar aan tafel bij Matthijs heel even weer onnavolgbaar formulerend, een verbijsterde Cesar Zuiderwijk die er pas in de uitzending achterkomt dat hij mee moet doen aan een drumwedstrijd. Als Matthijs een hoedje opzet, moet hij een roffel spelen. Toots Thielemans die driekwart van het interview huilt om de 45 jaar geleden overleden saxofonist John Coltrane, Waylon die anderhalve minuut voor zijn optreden de studio in loopt en verbijsterend goed ‘Somebody to love’ van Queen zingt. En Jett Rebel die vlak voor de uitzending een gitaarsolo van zeven minuten door de studio slingert, de scène met die zoenende mensen in beeld, in opdracht van een reclamebureau, en meteen na de eindtune een schreeuwende, woedende Matthijs die als een leeuw zijn programma beschermt. Of de uitzending op de dag dat Joost Zwagerman zelfmoord pleegde, de sobere en professionele sfeer tijdens de gesprekken en meteen na de uitzending Matthijs, die tijdens de eindtune hartverscheurend huilt. Ikzelf in de studio, vlak voordat ik mijn gedicht voorlees. Een dag eerder was ik bijna dood. Twee tia’s. Ik kijk opzij naar hoofdredacteur Dieuwke Wynia: een knipoog. Ik kijk naar Matthijs. Een knipoog. Alles komt goed, Nico.
Familie. Dat woord dringt zich op. Het was een familie, een kamer vol mensen bij wie ik elke woensdag op visite ging. Ze hadden lekker voor me gekookt en ze waren blij dat ik er was. Twee dingen ga ik het meest missen. De transformatie van Matthijs een uur voor de uitzending. Met een trainingsjasje aan verdwijnt hij als een voetbaljongen in zijn kleedkamer en vijf minuten later komt Koning Maatpak met een ander gezicht weer naar buiten. Maar het allermooiste moment: wetenschapper Vincent Icke naast tien wilde muzikanten en de urenlange opgemaakte Fidan Ekiz. Onder zijn arm heeft hij een bord. In zijn rechterhand ligt een erwt. Hij gaat uitleggen dat de aarde eigenlijk heel klein is. -Vincent draagt witte sokken.